Wat is Haags? (kort verhaal)

Ik woon nu ongeveer zevenendertig jaar in Den Haag, of in ’s-Gravenhage.

Simone Dubois

Ik woon nu ongeveer zevenendertig jaar in Den Haag, of in ’s-Gravenhage, zoals een deftige Hage naar meent te moeten zeggen en schrijven. Den Haag klinkt wat vlotter en een buitenlander vraagt wel eens waar ’s-Gravenhage ligt, een Fransman kan het nauwelijks uitspreken, je moet uitleggen dat het dezelfde stad is als Den Haag, La Haye, maar dat het eigenlijk La Haye – du-Comte zou moe – ten zijn. Hoewel ik hier al een respectabel aantal jaren woon, herinner ik mij nog heel goed mijn kennismaking met de Residentie.

Vóór de oorlog was ik er wel eens als toeriste geweest, speciaal voor de schilderijen van het Mauritshuis, en zowel het Buitenhof als de Vijverberg en het Lange Voorhout hadden op mij een bijzondere indruk gemaakt; ze doen dat trouwens nog steeds. Zoekend naar een woning in de jaren 1952-1953 heb ik andere buurten leren kennen, vooral langs de weg met lijn 12 vanaf het Hollands Spoor tot het Woningbureau, waaraan ik menig vergeefs bezoek bracht; die rit was zo mistroostig (en ook dat is niet veranderd) dat ik er neerslachtig van werd.

Sinds we ons in Nederland vestigden (Pierre opnieuw, ik voor het eerst) hebben we in Zandvoort gewoonden vervolgens in Haarlem, woonproblemen hadden ons al heel wat kommer gegeven. We waren in die plaatsen terechtgekomen omdat we in Amsterdam, waai’ Pierre tussen 1949 en 1952 werkte, helemaal niet in aanmerking kwamen voor een woning van vier kamers, omdat we ’maar’ twee kinderen hadden!

Via een advertentie in ’Het Vaderland’ – de krant waaraan Pierre toen ongeveer een jaar verbonden was – kwam er tenslotte een verlossend antwoord. Een dame was in staat er voor te zorgen dat wij haar zouden opvolgen als huurders van een flat op de Thorbeckelaan, als wij bereid waren tot een over name en vergoeding van de kosten die zij voor de aanleg van de tuin had gemaakt. Er werd een behoorlijk bedrag voor gevraagd, maar omdat ons intussen gebleken was dat we nooit op een ’gewone’ manier aan een geschikte woning zouden komen, namen we dit voorstel met beide handen aan.

De dag na de overstromingsramp, op maandag 2 februari 1953, toen alles in het land ontredderd was, had ik een afspraak met de mevrouw op de Thorbeckelaan om, hoopte ik, tot een gunstige transactie te komen. Vanaf het station zou de toenmalige bus D mij erheen brengen, de rit was al even mistroostig als die met lijn 12 (en is dat eveneens nog steeds). Na een vervallen Loosduinseweg en een dito Haagweg sloeg de bus een ruime laan in met in het midden een breed, van bomen voorzien grasperk.

Het was een plotselinge verademing en … het was de laan waar ik moest zijn. De bus stopte vlakbij het huis waarop onze hoop gevestigd was. Aan de overkant lagen volkstuintjes, in de verte voorbij de Laan van Meerdervoort zag ik een hoog duin, het strand was dus niet ver weg en de kinderen zouden daar zeker verrukt over zijn. De ruime flat met een grote tuin beviel mij meteen, de prijs voor de overname bleek vrij hoog maar redelijk.

We kwamen tot overeenstemming en op 1 april al konden we er terecht. Ik kon het nauwelijks geloven. In de bus terug merkte ik niets meer van de vaalheid van de Haagweg, de Loosduinseweg, de andere buurten en pas in het station realiseerde ik mij wat er in Zeeland en de Zuid-Hollandse eilanden gaande was en dat daar mensen en huizen in de golven waren verdwenen. We zouden dus Hagenaars worden en een nieuwe fase zou in ons leven beginnen.

Pierre had al een ’smaak’ van de stad opgedaan door zijn werkzaam heden bij de krant die als ’typisch Haags’ gold, maar waaraan slechts weinige echte Hagenaars als redacteur waren verbonden. In Brussel had hij mij eens gezegd dat er twee steden in Nederland waren waar hij nooit zou willen wonen: Utrecht en Den Haag! Intussen heeft hij die mening wel herzien – voor beide steden trouwens, hoewel wij nooit in Utrecht woonden – terwijl zijn liefde voor zijn geboortestad in de loop der jaren kritischer werd.

Op woensdag voor Pasen verlieten we Haarlem zonder verdriet. We hadden de sleutels voor het appartement in Den Haag en ik zie ons nog ongeduldig voor het raam staan wachten op de verhuis wagens; het was tenslotte 1 april en hoewel niet bijgelovig zou ik mij pas helemaal gerust voelen, alswij werkelijk geïnstalleerd waren.

We hadden meer dan eens gelezen dat er voor eenzelfde woning soms twee of drie verhuiswagens verschenen van verschillende gezinnen die allemaal meenden recht te hebben op de woonruimte! Die spookachtige werkelijkheid bleef ons bespaard. De enige tegenslag was dat de kisten met honder den boeken, die keurig per kast waren geordend, in de voorkamer door de verhuizers eenvoudig leeg gegooid werden op een hoge volstrekt chaotische stapel, omdat de kisten vóór Pasen weer elders nodig waren.

Gelukkig kreeg Pierre voor het opzet ten van de boekenkasten assistentie van zijn vriend de schilder Tenny Koornstra en kon hij zich met het opnieuw ordenen van de boeken bezighouden, terwijl de kinderen mij enthousiast bijstonden met het inrichten van de kamers. Op zaterdagavond had alles zijn voorlopige plaats gekregen!

Op de eerste Paasdag begon ons nieuwe leven; het leek wel symbolisch na de moeilijke oorlogse en naoorlogse jaren. We begonnen met een verkenning van onze omgeving, een wandeling door de duinen, een rit naar Scheveningen en omdat het weer niet al te best was, eindigden we in de Cineac.

Dankzij de Paasvacantie kon ik nog een week lang tochtjes ma ken met de kinderen, we hadden een voorkeur voor het strand, de duinen en de parken, waai’ Den Haag zo rijkelijk mee is bedeeld. Dat was al een reden om van deze stad te gaan houden. Later zouden we in Ockenburg genieten van de bloeiende rododendrons, zo hoog als ik ze nog nooit gezien had, in alle mogelijke kleuren.

De kinderen maakten al gauw nieuwe vriendjes; het gedeelte van de Thorbeckelaan waar we woonden was ’nieuwbouw’ en er waren daar toen veel jonge gezinnen met kinderen, de meesten kwamen uit Indië dat Indonesië was geworden. Er was nog weinig verkeer op de laan, achter de volkstuintjes lagen weilanden zodat ze vrij buiten konden spelen. Vooral op zondagen bij mooi weer kreeg de laan een voor mij onbekend aanzicht, er trokken dan eindeloze drommen fietsers langs in de richting van het strand.

Na de vacantie moesten de kinderen zich aanpas sen aan een andere school. Vlak bij ons huis was een school voorlopig ondergebracht in een grote houten barak in afwachting van een nieuw gebouw aan de Dovenetelweg. Er zouden nog veel scholen worden gebouwd om de naoorlogse geboortegolf waartoe ook onze kinderen behoorden op te vangen.

In Haarlem hadden ze op een Montessorischool gezeten, de jongste zat daar nog op de kleuterafdeling, de oudste in de tweede klas. Ze waren wat vooruit op de programma’s, Michel werd voor het laatste trimester toegelaten in de eerste klas. Mare mocht naar de derde, op voorwaarde echter dat ze bijlessen namen in ’lopend handschrift’, want hadden leren schrijven in blokletters, en op deze school werd ’kettingschrift’ vereist! Het leverde geen probleem op, want Michel mocht na de grote vacantie naar de tweede en Mare naar de vierde klas.

Onze start in Den Haag was dus goed, Pierre voelde zich thuis bij de krant, de stad beviel als leefruimte, nu moest ik de bewoners nog leren ken nen. Het liefst had ik dat via een werkkring gewild omdat ik mij graag bij iets betrokken voel, liever dan met mensen kennis te moeten maken op recep ties of tijdens de pauze bij voorstellingen in de schouwburg. Door het werk van Pierre ontsnapte ik daar natuurlijk toch niet aan, maar ik zag er wel tegenop.

In Amsterdam waar ik gedurende onze Zandvoortse en Haarlemse tijd nogal vaak kwam, had ik mij steeds een vreemde gevoeld. Ik denk dat het moeilijker is zich daar prettig te voelen voor iemand die uit België komt, dan uit welk ander deel van Europa.

Zowel de taal als de mentaliteit van dat buurland ligt de Amsterdammers niet (gelukkig zijn er veel uitzonderingen op die regel!) en ze laten dat ook voelen. Vooral de zogenaamde ’Belgenmoppen’, afgestemd op de ’onnozelheid van dat volk’, zouden enkele jaren later zo’n succes blijken dat uitgevers het de moeite waard vonden ze te bundelen.

Er werd vaak om gelachen, ik lachte mee, maar niet altijd van harte. In Den Haag verliepen de contacten soepeler; ik vond er de omgang ’ gewoner’, minder agressief dan in Amsterdam. ’Het Vaderland’ was weliswaar een plaatselijke krant, maar niet minder internationaal gericht dan de landelijke bladen; dat gold vooral de zaterdag-bijlagen en de vele bijzondere edities bij speciale gelegenheden als het ’Holland Festival’ bijvoorbeeld.

De tijd waaraan ik de mooiste herinneringen aan het artistieke leven bewaar, ligt tussen 1953 en 1968. Den Haag bruiste toen van de activiteiten. We reis den bovendien veel, ook met de kinderen die na de lagere school naar het eveneens typisch Haagse Gymnasium Haganum gingen. 1968 luidde een tijd in van veel experimenten en veranderingen. De sfeer werd ongunstiger; kranten verdwenen door de concurrentie van de televisie of waren verplicht fusies aan te gaan. ’

Het Vaderland’ werd in 1972 ochtendblad en gekoppeld aan het Algemeen Dagblad. Het werd een mislukking zoals te voorzien was geweest en in 1982 werd het 112 jaar oude blad definitief opgeheven, door velen betreurd.

Pierre heeft het tot 1980 volgehouden. Van toen af wijdde hij ai zijn tijd aan literair werk, wat altijd al zijn wens was geweest. Wij vergrijzen, maar ook de stad hebben we zien af brokkelen en niettegenstaande de vele nieuwe ge bouwen, is het soms alsof de ziel eruit is verdwenen. Of ligt dat aan onze leeftijd?… Gelukkig worden er hier en daar door jongeren weer toe te juichen initia tieven genomen die de hoop wekken op een werke lijke herleving.

In ons huis aan de Thorbeckelaan werd heel veel geschreven, gediscussieerd, vaak ook vergaderd. Een van de belangrijkste evenementen op literair gebied, in mijn ogen, was het feit dat de eerste ver gaderingen met de redacteuren van de uitgave der Verzamelde Werken van Belle van Zuylen/Isabelle de Charrière, die zoveel jaren van ons leven zouden gaan vullen, hier plaatsvonden.

Van onze zoons, die beiden in Amsterdam gestudeerd hebben, is er een die zich weer in Den Haag heeft gevestigd, de andere is Amsterdammer ge bleven. En wij, intussen vertrouwd met de stad, zijn wij ’typische Hagenaars’ geworden zoals niet- Hagenaars zich die voorstellen?

Voor sommigen blijkbaar wel, want de fantasie vermag veel. Onlangs vroeg mij iemand die ooit met zijn vader thee bij ons had gedronken, of ik nog steeds ’die dienstbode’ had, van wie hij zich herin nerde dat zij bij ons de thee serveerde in een zwarte jurk met wit schortje en waarbij hij dacht: ’Dat is nu écht Haags…’ Ik heb hem bezworen dat het niet bij ons kon zijn geweest, aangezien wij nooit een dienstbode heb ben gehad en ik de thee altijd zelf serveerde. Hij geloofde mij niet. Maar hij was een Amsterdammer, en zo stond het in zijn geheugen gegrift.

Simone Dubois

Simone Dubois (1910-2001) was een Belgische vertaalster, schrijfster en onderzoekster. Ze woonde en werkte voornamelijk in Den Haag en werd bekend door haar onderzoek naar en vertalingen van het werk van Belle van Zuylen. Dubois wijdde veertig jaar van haar leven aan deze Franstalige schrijfster en publiceerde twee biografieën over haar.