Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Honderd jaar geleden bevonden zich op de Carnegielaan de musea van vader en zoon Scheurleer. Vader bezat het muziek-historisch museum en de zoon Lunsingh Scheurleer het archeologisch museum.
Daniël François Scheurleer was een prominente Haagse bankier uit het gerenommeerde bankiersgeslacht Scheurleer, welke in de 18e en 19e eeuw ook vooraanstaande boekhandelaren en notarissen voortbracht.
Vader en zoon
Daniël werd in 1881 vader van Constant Willem. Na het overlijden van zijn moeder in 1893 voegde Constant Willem haar achternaam aan de zijne toe, waardoor hijzelf en zijn nakomelingen bekend werden als Lunsingh Scheurleer.
D.F. Scheurleer
Daniël had interesse in muziek en veel geld.Rond 1880 begon hij met het verzamelen van muziekinstrumenten, prenten en het opbouwen van een uitgebreide muziekbibliotheek in zijn woning aan de Stationsweg 89. In 1887 verhuisde hij naar een veel groter pand aan de Laan van Meerdervoort 53 om zijn groeiende verzameling te huisvesten. De collectie bleef echter uitbreiden, en in 1902 kocht Daniël het stuk grond tussen zijn huis en de toekomstige Carnegielaan. Hier liet hij een imposante villa bouwen, die in de volksmond bekend werd als het ‘Klein Mauritshuis’.
Achter zijn woning werd een afzonderlijk gebouw neergezet waarin zijn verzameling uitgestald werd. Zo ontstond in 1905 het Museum Scheurleer.
Het museum, een laag gebouw met vier zalen en een oppervlakte van 130 vierkante meter, was via een lange gang verbonden met het woonhuis. Daglicht viel binnen door glazen koepels in het dak, waardoor de ruimtes helder verlicht werden. Aangezien het museum ontstond uit een uit de hand gelopen hobby, waren de tentoongestelde objecten opgesteld zoals men dat in een woonkamer zou doen, compleet met planten en fauteuils, wat een huiselijke sfeer creëerde.
Uitbreiding
Al snel bleken de vier zalen te klein voor Scheurleers voortdurend groeiende verzameling. Achter de tuin liep de rails van de stoomtram die Scheveningen met het eindstation aan de Anna Paulownastraat verbond. Toen dit tramlijntje in 1916 werd opgeheven, kocht Scheurleer ook dit grondgebied. Het museumgebouw werd toen uitgebreid met vijf zalen, parallel aan de bestaande vier.
Deze uitbreiding professionaliseerde het museum aanzienlijk. Er kwam meer ruimte om onderscheid te maken tussen de verschillende groepen instrumenten en de verschillende landen van herkomst.
Scheurleer wilde met zijn museum het muzikale verleden levend houden en deed dit in samenspraak en samenwerking met collega-muziekhistorici en muziekorganisaties. Hij leende zowel bronnenmateriaal als instrumenten uit aan musici, onderzoekers en tentoonstellingen.
C.W. Lunsingh Scheurleer
De zoon Constant Willem Lunsingh Scheurleer, die net als zijn vader in Duitsland had gestudeerd, keerde in 1899 op achttienjarige leeftijd terug naar Nederland. Hij bleek bevlogen door de klassieke oudheid. In welgestelde kringen was het gebruikelijk dat jonge mannen een grand tour door Europa ondernamen; Constant ondernam in 1902 een studiereis naar Egypte en Griekenland, vergezeld door zijn bijna buurman Adriaan Goekoop, die op het Catshuis woonde.
Tijdens deze reis kocht Lunsingh Scheurleer een grote hoeveelheid archeologisch materiaal, dat hij tentoonstelde in zijn ouderlijk huis. Na zijn huwelijk verhuisde Lunsingh Scheurleer in 1907 naar Surinamestraat nr. 31 en in 1910 naar Prinsevinkenpark 16.Bij elke verhuizing nam hij zijn verzameling oudheidkundige vondsten mee. In 1912 werd de collectie op de vijftien meter lange zolder geplaatst om alle spullen in één ruimte onder te brengen.
Verheffen
Lunsingh Scheurleer was een kind van zijn tijd en het socialisme van het begin van de twintigste eeuw ging niet helemaal aan hem voorbij. Hij wilde het volk verheffen en toegang geven tot kunst en cultuur.
Constant Willem Lunsingh Scheurleer werd bestuurder van de Academie van Beeldende Kunsten, die tegenwoordig bekend staat als de Kunstacademie. Op 30 oktober 1920 opende deze academie een museum aan de Prinsessegracht, uitgerust met een collectie beeldhouwwerken en gipsafgietsels, beschikbaar voor zowel studenten als geïnteresseerden. Dit Museum voor Reproducties van Beeldhouwkunst, in de volksmond bekend als het Gipsmuseum, stelde Constant aan als directeur. Na een tienjarige stage werd hij in 1912 tevens partner bij de Bank Scheurleer & Zoonen.
In 1920 ging zijn vader met pensioen en nam Constant de leiding van de bank over. Deze promotie vergrootte Constants financiële mogelijkheden aanzienlijk en zijn droom, een eigen museum, kwam binnen handbereik.
Eigen museum
Lunsingh Scheurleer kocht in 1922 eerst een stuk grond van de Russisch Orthodoxe Kerk. Hiermee werd de tuin weer wat groter. Op dit terrein bouwde hij datzelfde jaar het Archeologisch Museum, gelegen aan de Carnegielaan 12. Dit nieuwe, aanzienlijk grotere gebouw werd naast het Muziekhistorisch Museum geplaatst, dat door zijn vader was gecreëerd. In tegenstelling tot het particuliere karakter van het Muziekhistorisch Museum van zijn vader, was het Archeologisch Museum toegankelijk voor het publiek.
Constant pakte het professioneler aan dan zijn vader.Voor de dagelijkse leiding huurde hij mejuffrouw dr. Prins de Jong in.Leden van de academie kregen gratis toegang, terwijl gewone bezoekers een entree van een dubbeltje moesten betalen, of een kwartje op vrijdag.
Het einde
Vader D.F. Scheurleer overleed in 1927. Zijn zoon benoemde daarop de museumassistent van zijn vader, Dirk Balfoort, tot conservator en gaf hem de opdracht om ook het Muziekmuseum voor het grote publiek open te stellen.De feestelijke heropening van het gereorganiseerde Muziekmuseum vond plaats op 10 maart 1928, ingeleid door burgemeester Patijn. Desondanks was het vernieuwde museum geen lang leven beschoren.
Als gevolg van de economische crisis ging de Bank Scheurleer & Zoonen in 1932 failliet. De bank ging op 11 april 1932 surseance van betaling aan en op 12 april nam de Incasso-bank de boedel over (sinds 1947 ABN).Door zijn rol als firmant was Lunsingh Scheurleer met zijn persoonlijke vermogen in het faillissement betrokken, wat ook de toekomst van de twee musea in gevaar bracht. Deze maakten deel uit van zijn persoonlijke investeringen.
Constant Lunsingh Scheurleer had goede connecties en was betrokken bij de oprichting van het nieuwe Gemeentemuseum. Hij kwam overeen dat dit nieuwe museum de muziekcollectie zou overnemen.
De gemeenteraad ging rap akkoord en op 28 november 1933 werd het Gemeentemuseum voor 75.000 eigenaar van de inhoud van het Muziekhistorische Museum Scheurleer.De definitieve overdracht vond plaats op 11 januari 1934, waardoor het voortbestaan van deze waardevolle collectie werd verzekerd onder de vleugels van een gemeentelijke instelling.
De archeologische collectiewerd naar Amsterdam verplaatst en diende als de basis voor de oprichting van het Allard Pierson Museum in 1934.
Metropole en DSM
In datzelfde jaar, op 3 oktober 1934, werd het gebouw van het Archeologisch Museum-Scheurleer door het Pensioenfonds van de Staatsmijnen gekocht voor 100.000.
De administratie van de Staatsmijnen (DSM) verhuisde even later vanuit de Javastraat naar dit nieuwe kantoor. Dit gebouw werd in 1975 afgebroken en vervangen door een nieuw kantoorgebouw.
De bloemenkoopman A.G. van Tol, die een aanzienlijk bedrag had gewonnen in een loterij, kocht het woonhuis van D.F. Scheurleer en het aangrenzende museum. Van Tol, al eigenaar van het bioscoop Studio Theater, had grotere ambities en wilde de mooiste bioscoop van Den Haag bouwen. De Metropole Palace bioscoop werd die op 15 oktober 1936 geopend aan de Carnegielaan. De opening werd gevierd met de vertoning van de film “Top Hat”, met Fred Astaire en Ginger Rogers.
Constant Willem Lunsingh Scheurleer, die financieel getroffen was door het faillissement van de familiebank en de verkoop van zijn musea, was niet langer in staat een grote villa te onderhouden. Hierdoor zag hij zich genoodzaakt om in 1932 te verhuizen naar Blankenburgstraat 11, en vervolgens in 1937 naar Schuystraat 156, waar hij zijn leven in bescheidener omstandigheden voortzette.
Gemeentemuseum
In 1934 werd de muziekcollectie overgebracht naar het Gemeentemuseum.De collectie omvatte 480 Europese instrumenten, beginnend in de 16e eeuw, met speciale aandacht voor Nederlandse bouwers. De niet-Europese collectie was zelfs groter, met 620 instrumenten, voornamelijk afkomstig uit Afrika en Azië. De muziekbibliotheek werd geschat op 13.000 vaak kostbare drukken en handschriften.Ten slotte bevatte de collectie een groot aantal operapartituren.
In depot
Na de overname door het Gemeentemuseum is de collectie in de loop der jaren nog verder uitgebreid met andere deelcollecties, zoals niet-westerse en elektronische instrumenten. Ondanks deze verrijking is de verzameling sinds 2000 niet meer tentoongesteld vanwege een afnemende publieke belangstelling. Desondanks blijft de collectie toegankelijk voor specialisten die, op afspraak, nog steeds de mogelijkheid hebben om deze bijzondere verzameling te bestuderen en te bewonderen.