Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
De Haagse letterkundige en predikant Conrad Busken Huet schreef in 1868 zijn eerste roman, Lidewyde. Honderd jaar geleden werd de Lidewijdestraat in Spoorwijk gesticht.
Het boek, Lidewyde, is een voorloper van de naturalistische romans die tegen het eind van de eeuw het belangrijkste genre zouden worden.
De schrijver Conrad Busken Huet voltooide de roman Lidewyde in 1868, verdeeld over drie delen: ‘Ene idylle’, ‘In het vuur’ en ‘Nemesis’.
Dokter Ruardi heeft in zijn huis drie geheime kamers. In deze kamers ontvangt hij drie soorten vrouwen: (1) jonge vrouwen uit de hoogste stand, (2) schoonheden, meestal uit het buitenland en (3) vrouwen uit de laagste stand, die om geld of cadeautjes overstag gaan.
De verleidelijke echtgenote van Adriaan Dijk, een politicus-rentenier, komt ook bij de dokter thuis. Om de aandacht van deze affaire af te leiden, manipuleert Lidewyde ene André Kortenaer, een onschuldige man, zodanig dat hij verliefd op haar wordt.
Wanneer Lidewydes man het overspel ontdekt, geeft hij André Kortenaer de keuze: Kortenaer krijgt de mogelijkheid om zichzelf met een pistool van het leven te beroven, of de knechten van de bedrogen man zullen André castreren.
De personages in het boek waren gebaseerd op bekenden van Busken Huet. Zo stond E. J. Potgieter model voor de kunstschilder Aart Visscher. André Kortenaer vertoonde gelijkenissen met de jurist Hendrik Quack, terwijl Lefebvre geïnspireerd was op de politicus Daniël Koorders. Sarah, de kamenierster van Lidewyde, leek op Tine, de vrouw van de beroemde schrijver Multatuli.
De Nederlandse critici waren geschokt door de openlijke erotiek en spraken hun afkeuring uit. De negatieve reacties hadden misschien ook te maken met het feit dat Busken Huet als literatuurrecensent vaak zeer kritisch over zijn collega-schrijvers was geweest. En wellicht was hij gewoon zijn tijd te ver voorruit met deze vorm van proza.
Multatuli had vlak voor het verschijnen van de roman de vriendschapsbanden met Busken Huet verbroken en ook hij was kritisch. Hij schreef : een affreus boek met mooie bladzyden enzoo leelyk dat het jammer is van de goeie bladzyden.
De schoot van ontuchtige vrouwen is het graf van den moed der jongelieden, zegt men
Adriaan Dijk
De Lidewijdestraatin Spoorwijk loopt in een kromming van de Beetsstraat naar de Schimmelweg en loopt parallel aan de Busken Huetstraat.In 1921 werd de straatnaam verbasterd van Lidewyde naar Lidewijde.
Een recensie en enkele stukken tekst uit de roman Lidewyde.
De analyse van Eduard Douwes Dekker (Multatuli)
Ik heb nooit iets begrepen van wat men over Lidewyde geschreven heeft. ’t Komt my voor, dat zelfs zy die ’t meest tegen dat ding te-velde trokken, het te veel eer bewezen. Ze hebben ’n inktvlek voor ’n teekening aangezien. Het komt my zeer karakteristiek voor, dat niemand de genesis van dat boek geanalyseerd heeft, ’t is een mismaakt uitwas van fatsoenlyk ingehouden wellust, op frasen gezet.
Ik zie kans, de psychologische wording van ’t boek, vry nauwkeurig te beschryven. de ware titel is: ‘Deftig uitstapje naar ’n naakte vrouw, of zwynery zonder toebehooren.’ ‘Zonder toebehooren.’ Ja, want de heele inkleeding is onwaar, slecht geteekend, onbekwaam. Er is iets jongensachtig in Huet’s dévergondage. Men kan ’t hem aanzien, dat hy geen model had, noch buiten zich, noch in zich. Hy spreekt van… hooren-zeggen. ‘Die franschen maken zulke aardige boeken met wellust… kom, ik zal ook eens ’n aardig boek maken met wellust!’ net andersöm als de brave Hollandsche critici, geef ik aan Huët een testimonium van prudhommie! […]
De Lidewyde stinkt van burgerlyke, onärtistieke, janklaassige houterigheid. De lezer komt op ’n naakte vrouw terecht, nu ja, dat was afgesproken tussen Huet en auteur, maar hoe?
Lieve heeren Hollanders, ’t is zoo makkelijk niet, iets anders te zyn dan ’n Hollander.
Toch erken ik dat het boek minder leelyk is dan de recensies.
De letterkundige Jan ten Brink schreef in zijn standaardwerk ‘Onze hedendaagse letterkundigen’ de onderstaande analyse
De meeste tegenstribbeling ondervond hij toen hij in 1868 zijn roman Lidewyde uitgaf. Sainte Beuve heeft met zijn roman Volupté 1834 in den vollen bloei der jeugd geschreven zeker niet zooveel opspraak verwekt als de twee enveertigjarige auteur van Lidewyde met den zijne.
Sainte Beuve’s Amaury heeft in weeke overgevoeligheid trekken gemeen met André Kortenaer den held van Huet Maar dit maakte dezen laatste daarom niet aangenamer bij het publiek der Nederlandsche lezers die in Lidewyde niets anders wisten te zien dan een roman over de echtbreuk eene onderafdeeling in den roman die men gaarne ter behandeling aan Fransche kunstenaars wilde overlaten.
Hoeveel goeds in deze zij het ook bekrompen meening verscholen ligt de schaduwzijde er van behoeft niet te worden aangetoond Lidewyde kan den strengsten zederechter niet mishagen wegens den kieschen en kuischen toon van het verhaal maar alleen wegens den inhoud er van de geschiedenis van den tragischen hartstocht dien de verrukkelijk schoone Mevrouw Dijk in den boezem van den jongen ingenieur André Kortenaer doet blaken.
Tevergeefs beriep Huet zich op de stelling dat de kunst in zich zelve nooit onzedelijk is dat de kunstgewrochten doodgeboren zijn waarin het gevaarlijk vuur van den hartstocht niet voor het minst smeult of sluimert dat nut stichten en dadelijk nut stichten twee zeer verschillende zaken zijn Lidewyden werd in 1868 volkomen miskend Niemand werd meêgesleept door den onnavolgbaar schoonen stijl die alleen in den toon der gesprekken in het dramatische deel van den roman aan zekere gedwongenheid leed maar in de schilderende en redeneerende gedeelten allen overtrof die in dat tijdperk Nederlandsch schreven.
Evenmin had men oog voor de verdienstelijke studie van het zieleleven der handelende personen Het gezin der Visschers vader moeder en dochter Emma Ophelia naast Lidewyde Cleopatra ontwapende niemands toorn die bij het optreden van dokter Ruardi een Nederlander met de hebbelijkheden van een sultan alleen maar vermeerderen kon.
Daarenboven kwam de snuivende heer Lefebvre de laatste resten van des lezers sympathie rooven door zijne geniale satiren op al wat den naam van Nederlandsch draagt Men heeft mijns inziens niet ten onrechte getwijfeld of het einde van den roman de ontknooping door den zelfmoord van André met het pistool van Dijk volkomen aan de wetten der waarschijnlijkheid voldeed doch juist deze tragische ontknooping laat een sterken indruk achter eene katharsis na het treurspel van den hartstocht dubbel op prijs te stellen.
De eerste regels uit Lidewyde van Coenraad Busken Huet
Een reusachtige tentwagen met zes banken, bespannen met drie kloeke paarden en geladen met wel vijfentwintig oudere en jongere burgerheeren, hield stil voor een gesloten tolhek aan den ingang van een bosch. Het was betrekkelijk nog vroeg in den ochtend; en de rijzende Julijzon moest op de weilanden, waaruit de laatste leeuwrik opsteeg om voor dien dag zijn zwanenzang te zingen, de laatste dauwdroppels nog van de grasscheuten drinken.
Uit de deur der tolgaarderswoning trad eene schoone jonge vrouw naar voren, gekleed in het eigenaardig huisgewaad der noord-hollandsche boerinnen: een korten zwarten rok, een gebloemd hoog jak, een kanten mutsje, strak over het hoofd gespannen en zonder strook de lijn van het voorhoofd volgend, zwarte wollen kousen en wippende muilen. Eene zuivere, hoewel kolossale afslag van den melk-en-bloed type, waaraan de vrouwen onzer volksklasse hare reputatie in het buitenland te danken hebben, was zij zonder overdrijving meer dan vijf voet hoog, en breed naar evenredigheid.
Haar bovenarm, even zigtbaar onder de krachtig opgestroopte mouw, zou tot model hebben kunnen dienen voor de dij van een dier engeltjes, waarmede men in vorige eeuwen plafonds en schoorsteenstukken beschilderde. Doch haar mond was zoo fraai gevormd; bovenal, er was in den opslag van hare groote donkerbruine oogen iets zoo onschuldigs en daardoor zoo innemends, dat men ter wille dier schoonheden van hooger orde het overige onwillekeurig vergat.
De monster-tentwagen zette zich weder in beweging en verwijderde zich in de rigting van het woud. Toen de onschuldige bewonderaar van het vrouwelijk natuurschoon zich nog eens omwendde, ten einde een laatsten blik uit de vriendelijke oogen der boerin op te vangen, zag hij haar op den rug.
Kortenaer krijgt een pistool om zelf een eind aan zijn leven te maken of de knechten van de bedrogen man zullen André castreren.
Niemand kon het vertek binnentreden zonder die twee – eene pistool en een brief – aanstonds op te merken.
André had zoo vast geloofd, Dijk te zullen aantreffen, dat zelfs het lezen van zijnen naam op het adres van den brief hem niet overtuigde dat hij alleen was. Hij rukte de overgordijnen open, als kon er voor Adriaan eene reden bestaan hebben om zich daarachter te verbergen; doch ook dit onderzoek leidde tot niets. Het verdroot hem, dat hij Dijk niet onder de oogen kon treden. Niet één, maar twee pistolen waren noodig; en niet hier of nu was daaraan behoefte, maar tegen morgen of overmorgen, in het afgelegen veld, wanneer alles voor het duel in gereedheid zou zijn gebragt en hij in den vorm van een doodelijken kogel Dijk de voldoening schenken zou, welke voor Lidewyde’s rust gevorderd werd.
Doch hoe bestierf eensklaps op zijne lippen de taal van den overmoed; tot welk eene armzalige werkelijkheid kromp voor zijn gevoel de poëzie van het wanbedrijf, zoodra hij kennis genomen had van Adriaans wilsbeschikking! Dijk schreef hem: ‘Het is beneden mij, u met woorden te berispen of te straffen. De zorg om dat met daden te doen, heb ik aan anderen opgedragen. Wend geene pogingen aan om te ontvlugten; zij zouden u slechts te spoediger in de handen van Marcelis en zijne palfreniers doen vallen. Al mijne maatregelen zijn genomen, en indien gij het waagt, den voet buiten uwe kamer te zetten, zal ik u voor uw leven tot verminkens toe doen tuchtigen.
Eén middel schiet u over om te toonen, dat gij geen lafaard zijt. Het ligt voor u op de tafel. Gij zult daardoor tevens de toekomst kunnen redden van het meisje dat door u verraden is. Terwijl ik dit schrijf, slaat de klok twee ure; mijne lieden hebben in last, indien met slaan van drieën uw schot niet gevallen is, binnen te dringen in uwe kamer, u gekneveld mede te voeren naar den stal, en hunnen euvelmoed aan u te koelen op eene wijze, die ik niet noemen wil. Gij hebt te kiezen tusschen het wapen nevens u en de straf der overspelers.
PS. De pistool is niet met kruid geladen, maar de bussen der kogels zijn met donderpoeder gevuld. Er zijn er zes, zooals gij ziet. Ketst de eene, gebruik dan den volgenden. Doch ik geloof niet dat het noodig zal zijn. Het is dezelfde revolver waarmede ik Moor door den kop geschoten heb. Het dier heeft geene minuut behoeven te lijden. Dit tot uw narigt.’
André’s eerste daad na het lezen dezer woorden was eene poging om door een sprong in den tuin zijn leven te redden. Doch hoe hij nu aan het eene, dan aan het andere venster rukte, er was aan de spanjoletten geen verwrikken: eene geoefende hand had ze onbruikbaar gemaakt, en hij verspilde noodeloos zijne krachten. Wat erger was, zoodra de stilte in het vertrek door het gedruisch zijner voetstappen en het rammeijen aan de vensters was afgebroken, hoorde hij een sleutel steken in het slot der kamerdeur. Een onzigtbaar cipier draaide tot tweemalen toe den sleutel om in het slot, en de gevangene kon voor- noch achteruit.
Conrad Busken Huet vertrok volgens sommige tijdgenoten naar Indië vanwege de slechte ontvangst van zijn roman Lidewyde. De uitgever van de derde druk legde in een voorwoord uit dat dit niet de ware reden was.
Deze nieuwe uitgave van Lidewyde is noodzakelijk geworden, omdat de twee eerste (verschenen in 1868 en 1872) geheel uitverkocht waren.
Tevens maak ik van de gelegenheid die zich aanbiedt gebruik, om een legende, die hier en daar rondwaart, en soms een beter onthaal heeft gevonden dan zij verdient, uit den weg te ruimen. Men heeft het boek in verband gebracht met des schrijvers vertrek naar Indie, dat ongeveer samenviel met de eerste uitgaaf, en uitgaande van deze coïncidentie allerlei gevolgtrekkingen gemaakt omtrent de gemoedsstemming van den auteur op dat oogenblik. Dit alles zijn gissingen. De ware geschiedenis van den roman is deze:
Busken Huet was, toen hij Lidewyde concipieerde, verbonden aan de Haarlemsche Courant, die meer en meer niet alleen zijn dag-maar ook zijn avonduren in beslag nam. Voor litterarische kritiek, die lezen en vergelijken vordert, bleef geen tijd meer over. Daarentegen vond hij, iederen avond van Haarlem naar zijn optrekje bij Bloemendaal terugwandelend, gelegenheid tot fantaseren en tot opzetten van een verhaal, dat dan in de vrije uren van den Zondag op het papier werd gebracht.
Het plan van Lidewyde was gereed en een gedeelte van het boek afgewerkt in de eerste maanden van 1867, maanden lang voor er spraak was van een vertrek naar Java. Ondanks Potgieter’s aansporingen vorderde de arbeid slechts langzaam, veel werd gewijzigd en geschrapt, zoodat de laatste proef eerst toen de schrijver op weg was naar Indië, door hem te Dordrecht, bij zijn zwager Dr. van Deventer aan huis, gecorrigeerd kon worden.—De “ongelukkige voorrede”, ergernis van Simon Gorter, werd geschreven op verzoek van den uitgever, den heer Thieme, die wenschte dat Lidewyde de aandacht zou vestigen op de eerste reeks der Litterarische Fantasien, die iets later bij hem zouden verschijnen. Dit verklaart waarom de schrijver een voorrede voegde bij den roman, iets dat in strijd was met zijn persoonlijke esthetiek, en hoe hij er toe kwam zich zelf te citeren, wat hij gewoonlijk vermeed.