Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Als in de 14e eeuw iemand belazerd was, was hij aangetast door de lazarusziekte, melaatsheid. Deze zieken vormden een gevaar voor de omgeving. Social distancing werd ook in Den Haag erg serieus genomen en het opvanghuis stond daarom eeuwenlang ver buiten het dorp aan het Zieken.
Lepra is een oude ziekte die al in het oude testament genoemd werd en ook in Europa rondwaarde. Het aantal besmettingen nam met de middeleeuwse kruistochten echter sterk toe.
In 1179 vaardigde paus Alexander III een decreet uit dat bepaalde dat lepralijders afgezonderd moesten worden, zelfs apart begraven. Men wist dat lepra besmettelijk was, maar de kerk beschouwde lepra ook als een straf van God voor zondig gedrag van de lepralijder zelf of van zijn ouders. Het boek Leviticus beval: ‘Hij is onrein, afgezonderd zal hij wonen.’
En dus werden leprozen aan strikte regels onderworpen. De zieke moest zijn bovenlip bedekken en smalle paden, die hem in contact met anderen zouden kunnen brengen, vermijden. Verder moest hij moest schoenen dragen om de wegen niet te besmetten.
In 1413 bepaalde graaf Willem VI dat degenen die mogelijk lepra hadden in de Sint-Jacobskapel buiten Haarlem gekeurd moesten worden. Positief getesten ontvingen een vuylbrief of een lazarusbrief welke het recht gaf te bedelen voor hun levensonderhoud. Zo’n vuylbrief was daarmee geld waard. De melaatse kon de brief immers illegaal doorverkopen.
Aan de andere kant probeerden mensen met een onschuldige huidziekte een vuylbrief te krijgen om zo in aanmerking te komen voor de bijbehorende bedelvergunning. Of nog beter: een plekje in het Leprooshuis. Want daar werd goed gegeten en gedronken.Deze misleidende praktijken waren zo wijdverspreid dat Prins Maurits in 1586 genoodzaakt was een streng plakkaat uit te vaardigen. Degenen die betrapt werden op het veinzen van lepra konden bestraft worden op peene van de galge
Het Leprooshuis bevond zich op de grens van het huidige Zieken en het Rijswijkseplein. Dat was toen de grens met Rijswijk.
Het huis stond op de plek waar sinds 1826 het Griekse tempeltje staat. Nu Rijswijkseplein 39.
Het verpleeghuis was zelfvoorzienend met een eigen moestuin, begraafplaats en kapel.Het complex omvatte diverse gebouwen, variërend van woonhuizen tot schuren, en werd omringd door sloten. Het terrein was ruim driehonderd meter lang en op het breedste stuk bijna tweehonderd meter breed.
Het terrein liep zo’n beetje vanaf het huidige Groenewegje tot aan het Rijswijkseplein. Dat was bij de stichting in 1358 op 700 meter van de rand van het dorp.
Hier werden vanaf 1358 de Haagse melaatsen verpleegd. Een belangrijke uitbreiding was de overeenkomst van 18 augustus 1562 met Cornelis Suys, heer van Rijswijk, betreffende de opname van leprozen uit Rijswijk en Voorburg. Voor die tijd werden deze patiënten naar het Leprooshuis in Leiden gebracht. Rond 1600 begon het verpleeghuis ook leprozen uit het Westland te ontvangen.
In oud Nederlands: ‘ ingeboren buyrluyden van der Hage ofte inder jurisdictie wonende daer contract by onssen advyse meede gemaect es ende inder selver plaetsen woenachtich zijn geweest den tijt van vijff jaeren ofte meer als buyrluyden ofte die binnen der voors. plaetsen gebooren zijn van vaeder ende moeder’.
De opname in het Leprooshuis werd stapje voor stapje minder vrijblijvend en uiteindelijk verplicht. Er werd overigens nauwelijks een poging gedaan om de zieke te genezen. Het doel was voornamelijk om de besmettelijken buiten de stad te houden. En daarna maar afwachten hoe de ziekte zich zou ontwikkelen.
Vanaf de zestiende eeuw werd de instelling meer commercieel.Een deel van het terrein werd omgevormd tot een proveniershuis. Na 1562 konden commensalen, oftewel betalende kostgangers, zich inkopen in de instelling op aanbeveling van de leproosmeester. Eenmaal toegelaten, genoten zij levenslang van gratis kost en inwoning.
Nieuwe bewoners moesten een bed met peluw (hoofdkussen) meenemen. Verder een stoel voor bij het bed, een gevoerde deken met vier lakens, een tinnen kan en een pispot. Of gewoon zes Carolusguldens. Ze kregen na genezing de spullen mee naar huis.
Als een zieke of commensaal overleed, werd een deel van de nalatenschap aan het Leprooshuis geschonken. Bezittingen tot een waarde van honderd pond vielen toe aan de instelling. Voor het bedrag dat deze som overtrof, ging een derde naar het Leprooshuis en twee derde naar de erfgenamen van de overledene.
De leprozen woonden in het sieckhuys en de commensalen en het personeel in het gesonthuys. Dit personeel bestond uit een ‘vader en een moeder’ die de dagelijkse leiding hadden.
Daarnaast waren er dienstboden en een sluter (portier). Het hoofdbestuur werd sinds 12 augustus 1524 gevormd door vier leproosmeesters. Zij hadden tot taak het huis en de kapel ‘in raecke ende daecke te houden’. De rentmeester nam de financiële zaken voor zijn rekening.
De zieken mochten zich binnen het terrein vrij bewegen en dan tot het hec toe teynden der siecken kaede bij de Spoye ende voerts zuytwaerts tot ande Raede Molen.
Oftewel, de grens lag bij het hek dat tussen het Spui en het Zieken geplaatst was. Richting Rijswijk mocht men tot aan de raede molen wandelen. Dit was een molen die op plek stond van de huidige Laakmolen bij de Trekvliet.
Raede Molen De Raemolen / Galgemolen werd oorspronkelijk gebouwd in 1699, maar het staat op de fundamenten van een oudere molen. De Galgemolen speelde een cruciale rol in het reguleren van het waterpeil in de Noordpolder, nu Laak/ Binckhorst.
De Galgemolen stond vroeger naast een galgenveld. Op dit veld werden lijken van geëxecuteerde misdadigers opgehangen als afschrikmiddel voor mensen die de stad binnenkwamen.
Het ziekenhuis werd bestuurd vanuit de kerk en daarom waren er op godsdienstig gebied strenge bepalingen. De melaatsen waren verplicht elke dag ’te leesen vijff Pater Nosters ende vijff Ave Marien.’
De Sint Corneliskapel werd in 1358 aan het zuideinde van het Zieken gesticht. In 1450 werd een nieuw altaar ingewijd. De opname in het Leprooshuis was niet vrijblijvend. De zieken die konden bewegen, waren verplicht om iedere dag in de kapel de mis bij te wonen.
Op zondagen en tijdens kerkelijke feestdagen werden er extra preken en sermoenen in de kapel gehouden. De sterkeren moesten veertig dagen voor Pasen vasten. Dit vasten was een onderdeel van de christelijke traditie ter voorbereiding op Pasen. En alle bewoners van het Leprooshuis hadden de mogelijkheid om tijdens de hoogtijdagen van Pasen, Pinksteren en Kerstmis het Heilige Sacrament te ontvangen.
Natuurlijk was het ten strengste verboden te ‘vloucken, qualick spreecken noch oick zweeren bij God, zijn heylighe lijden’
Als een leproos toch de fout in ging, moest hij extra bidden voor zijn weldoeners. En de straf kon worden verzwaard door het avondmaal te vervangen voor water en brood. De echt hardnekkige boosdoeners werden voor zes weken uit het tehuis verbannen.
Het opvangtehuis werd via de kerk georganiseerd.De financiering kwam grotendeels van schenkingen en aalmoezen van inwoners van Den Haag. In ruil hiervoor kregen de schenkers een aflaat of indulgentia, wat in de Katholieke Kerk gezien werd als kwijtschelding van straffen in het hiernamaals.
Bovendien kreeg het Leprooshuis in 1573 het recht om tien jaar lang in de Hofvijver te vissen. Het lijkt er op dat vissen toch een andere tak van sport is dan het runnen van een ziekenhuis want al op 30 november 1578 verhuurden de leproosmeesters het visrecht aan een andere partij.
De bewoners van het Leprooshuis droegen ook bij aan de inkomsten. Vanaf 1518 mocht het ziekenhuis langs het Zieken wilgen, eiken of populieren planten, waarvan de opbrengst van het hout ten goede kwam aan het tehuis. Vrouwen binnen het Leprooshuis konden bijdragen door binnen te naaien of te spinnen.
Tot 1654 mochten de leprozen op Vastenavond in januari of februari optochten en ommegangen in Den Haag maken. Ze reden in een open wagen door de belangrijkste straten van de stad, vergezeld van versierde poppen.Op de wagen bevonden zich naast de voerman en de poppendrager ook een trommelslager, die de aandacht van het publiek moest trekken met zijn muziek. Verder was er een dienaar van het gerecht aanwezig.
In juni en juli trokken ze naar het Westland om levensmiddelen op te halen, maar dit Westlandse uitje werd na 1655 verboden.
Leprozen mochten zich uiteraard niet zo maar tussen het volk mengen en moesten altijd herkenbaar zijn aan hun zieckencleederen. Een Hagenaar kon de leproze herkennen aan een vlieger (wijde mantel) en een lazarusklep (een zwarte hoed met een witte band). Met het geluid van een houten klepper konden ze hun komst aankondigen.
Tijdens de oorlog tegen de Spanjaarden (1568-1648) verkeerde het tehuis in financiële problemen en moest het gered worden door middel van subsidies van de Magistraat en de Kerkmeesters van de Grote Kerk.
Het Leprooshuis stond bij de stichting ver buiten het dorp Die Haghe. De weg langs het leprozenterrein was alleen toegankelijk voor de zieke bewoners.
Bij de (huidige) overgang tussen het Zieken en het Spui, de brugghe bi der siecken lude, stond een toegangshek dat moest voorkomen dat Hagenaars het leprozenterrein zouden betreden. En het hek vormde ook een blokkade voor de leprozen.
Trekschuiten mochten niet aanleggen bij de kade van het Zieken.
Naarmate Den Haag groeide, werd het Leprooshuis en de daarmee verbonden beperkingen steeds meer een hindernis voor het stadsverkeer. De belangrijkste verkeersroute van en naar Rijswijk liep langs het Zuideinde, wat nu bekend staat als de Wagenstraat, en passeerde daarbij het terrein van het Leprooshuis. In het verlengde van de Wagenstraat ontstond de Bogt van Guinee, nu bekend als het Huygenspark, die het verloop van de sloot langs het Leprozenterrein volgde.
De druk om het Zieken weer open te gooien werd echter steeds groter. In de zeventiende eeuw nam het gevaar van lepra af. In 1628 waren er nog slechts vier patiënten, en in 1654 overleed de laatste leprapatiënt.
Op 22 mei 1642 werd de sloot rond het terrein met toestemming van het Hoogheemraadschap van Delfand gedempt, maar het duurde toch nog tot 1699 voordat het Leprooshuis zijn functie verloor.
De hekken werden gesloopt, de sloten rondom het terrein werden gedempt, boten mochten weer aanmeren en het verkeer mocht voor het eerst in bijna 350 jaar weer over het Zieken rijden.
Het Leprooshuis transformeerde daarna in een volledig opvanghuis voor ouderen, bekend als het Proveniershuis, zeg maar een bejaardentehuis. Mensen die geen kinderen hadden om voor hen te zorgen, konden zich inkopen en zorgden zo voor hun oude dag.
De Corneliskapel werd vanaf 1699 een vergaderzaal voor de vier regenten.
In 1790 kocht de Haagse magistraat het gebouw en het terrein. Het huis werd vanaf 1795 tijdens de Franse bezetting korte tijd als kazerne en militair hospitaal gebruikt.
Op 26 mei 1826 werden de vervallen gebouwen van het Leprooshuis voor 3.700 gulden verkocht aan het slopersbedrijf Blansjaar, dat de gebouwen in 1827 sloopte.
Het terrein werd opgehoogd en geëgaliseerd om zo een een pepinière, een soort kwekerij voor bomen, te starten. De grond bleek hier echter niet geschikt voor te zijn.
Er volgde een klein gebouw dat bestemd was voor de stedelijke recherchebeambten. Het belangrijkste nieuwe gebouw stamt ook uit die periode.
In 1826 ontwierp stadsbouwmeester Zeger Reijers een opvallend bouwwerk op het Rijswijkseplein: een tempeltje dat tot op de dag van vandaag nog bestaat. Aanvankelijk werd dit Wachthuisje gebruikt als kantoor voor de gemeente-accijnzen, oftewel invoerrechten. Vanaf 1871 kreeg het een nieuwe functie als gebouw voor de koepokinenting. Later, in de twintigste eeuw, werd het gebouw omgevormd tot een restaurant en sinds 1986 was het in gebruik als een advocatenkantoor.
Pokken was een ernstige en vaak dodelijke ziekte.
Koepokinenting was een belangrijke medische doorbraak die in 1798 werd ontdekt. Deze vorm van inenting maakte gebruik van het koepokkenvirus. Door mensen met dit virus in te enten, werden ze immuun voor zowel de koepokken als de veel gevaarlijkere menselijke variant van pokken.
De regels en voorschriften van het Leprooshuis uit de 14e en 16e eeuw zijn in het bovenstaande verhaal uitgediept. Onder de tabbladen vindt u deel 1 van de originele teksten.
In deze tekst uit 1359 wordt besproken dat meester Heynric op de maandag, dinsdag en woensdag na Pasen een brug moet maken bij de zieke mensen.
item betaelt meyster Heynric tsaderdaghs thout te beslaen ende an die scraghe gewrocht daer men mede bregghede bi der siecken lude II st.
item tsmanendaghs, sdinxdaechts, swoendaechts na Paeschen an die scraghe gewrocht ende die brugghe te maken bi der siecken lude ende bi der nuwer bregghe III daghen, sdaghs
Dit zijn de godsdienstige verplichtingen van de Leprozen.
Ze moeten alle daege misse te hooren die men aldaer in der cappelle sal doen, zoe verre sij nyet beddevast en leggen ende eer men den confiteor van den misse leest, elcxs op zijn plaetse te wesen upte verbeurte van die daer inne negligent ofte versuymelicken waere, des noens zijn portie te verbeuren ende des sonnendaechs ende andere heylighe daeghen als men aldaer sermoen doet tselfde sermoen ende die misse daer an te hoeren mit andachticheyt ende devocie, biddende voor alle den weldoenders van den leproeshuysse voors. op gelycke peyne als boven.
De kleding van de Leprozen.
zoe wye God visiteert metter siecte der lazarie ende vuyten volcke geweesen wordt ende behoert te blijven, hetzij vreemde vuytheemsche gasten ofte andere, die salt gehouden veesen met zieckencleederen te gaen, te weeten met een vlieger, een hoet ofte bonet up zijn hooft mit eenen witten bant daeromme ende een clappe opte borst ende in de hant,
blijvende vuyten volcke alst behoert sonder op eenige mercten ofte vleyshallen te commen ofte in gedranghe van volcke ofte daer vergaderinghe van menschen es, maer sullen gehouden veesen daer buyten te blyven, te gaen ende te staen haerluyder vlyeger aen hebbende ende clappe te slaen ende lazarusteycken te draeghen als voors. es, daer mense by zal mogen bekennen alst behoert.
Als zieken willen trouwen of met elkaar naar bed gaan dan:
sullen beyde gaeder terstont ende metter daet thuys verlaeten ofte de facto bij den officier daer vuyt gestelt worden. Evenzoo zal het gebeuren met zieken van beiderlei kunne, die „oncuyselycken mit malcanderen converseerden, sulcxs dat geschaepen soude zijn, dat zij bij den anderen kinderen souden moeghen procreren. en sullen in den Haighe noch in Haechambochte nyet moeghen gaen bedelen op correctie van den gerechte.
Bij feestdagen mogen geen gasten uitgenodigd worden:
yemant ter werelt te moeghen nooden, aenhaelen ofte bij hemluyden roupen ofte gehengen bij hemluyden te mogen commen eeten off drincken ofte geselschap te houden, all waert oick zoe, dat yemant hemluyden daer toe soude willen ofte begeren te gheven ofte te schencken.
Geen overnachtingen voor bedelaars:
item zoe en zal men gheen vreemde luyden in den voors. huysse herbargen dan die besmet ofte becommert zijn metter lasarie en den meesters verthoont sullen hebben heuren brief f, daer bij dat blijcken zal, zijluyden vuyl geschouwet ende van der lasarie besmet zijn, die welcke men zal herbarghen eenen nacht ofte twee ende langer nyet, mer wat truwanten ofte bedelaers achter landen lopende met hoerluyder bryeven ende anders, die en zal men in geenreley manieren in den voors. huysse moegen herbergen.
Zelfs familie mag niet langs komen of eten komen brengen:
en sullen oick de voors. ziecken leproessen nyet moegen noeden haeren moeder, kinderen nochte gene vrunden, wye dattet zij noch gheene andere vreemde siecken ofte gesonde luyden omme bij hemluyden te commen eeten ofte drincken spijs ofte dranck toe te steecken noch oick buyten den huysse te haelen ofte doen haelen eenighe zwaere bieren ofte wijnen omme alsoe daer met malcanderen ofte yemandt van haer vrunden soe voors. es te drincken.
De regels en voorschriften van het Leprooshuis uit de 14e en 16e eeuw zijn in het bovenstaande verhaal uitgediept. Onder de tabbladen vindt deel 2 u de originele teksten.
Wat ontvangt de rentmeester (de financiële man) van het Leprooshuis:
die ontfangen sal alle de incoemen ende schulden den leproeshuyse incoemende ende sal noch gehouden wesen alle jaeren drie ofte vier maenden ten lancxten nae dexpiratie van tjaer te doen zijn absolute reeckeninghe ende reliqua.
De zieken moesten alle respect verschuldigd aan de bestuurders en het personeel van het Leprooshuis:
hij zij oudt ofte jonge, man ofte vrouwe, den vaeder ende moeder, mitsgaders den sluyter ende haeren booden, die nu zijn ofte naemaels wesen sullen gehoersaem ende onderdanich te wesen van al tselfde, dat hen van hoerluyden gehieten ende verboeden sal worden
Niet zieke commencalen werden tegen een vergoeding en onder advies van de leproosmeester in het leprooshuis toegelaten:
ende en zullen die voors. leproesmeesters gene gesonde luyden in den voors. huysse laeten woenen, als commensalen dan die daer inne dienen ende den meesters bij onssen advyse oerbaer sullen duncken te weesen aen te nemen totten sieckhuysse proffijte
Hier werd bepaald in welk gebied de zieken zich mochten bewegen:
binnen tbegryp ende limyten hemluyden gestelt als binnen theck staende bij den Spoye ende die Raede Moeien.
En bij uitzondering daarbuiten:
mits anhebbende een vlyeger mitte clap opte borst ende eenen witten bant om haeren hoet ofte bonet.
De voorrechten:
alle weecke een beede deur den Hage die naar ouder gev,roenten ende haercommen bij den dienstbooden van den zelven leproeshuysse gebeeden ende gegadert zal worden
Waar mochten de collectebussen geplaatst worden:
een peticiebort in den kercke alhyer, tot Scheveninghe, tot Eyckenduynen ende Nootdorp onder den gementen van den Nyeuwenveen staende, onder Haechambachte gelegen ende aldaer te kercke beboerende.