Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Jacob Cats was een staatsman en dichter uit de Nederlandse Gouden Eeuw. Hij werd tijdens zijn leven beroemd als dichter. Tegenwoordig is hij de naamgever van het Catshuis, het officiele woonhuis van de ministerpresident.
Jacob Cats verbleef voor het eerst in Den Haag rond 1600, waar hij als advocaat aan het Hof van Holland werkte. Tijdens deze periode verwierf hij faam door een rechtszaak waarin hij twee vrouwen van hekserij beschuldigd vrijpleitte. Hij werd in die periode zeer vermogend. Zijn kapitaal was in 1625 150.000 gulden. Zijn eerste Haagse verblijf werd echter onderbroken door een mysterieuze ziekte, waarvoor hij tevergeefs behandeling zocht in Engeland.
Na carrièrestappen in Middelburg en Dordrecht keerde Cats terug naar Den Haag. Hij kocht in 1629 een huis op de Kneuterdijk en verder bezat hij een huis aan het Noordeinde. Cats werd in de periode 1629-1631 waarnemend raadpensionaris van Holland. In 1636 werd Cats definitief raadpensionaris. Jacob verkocht het huis aan de Kneuterdijk in 1658 aan de admiraal Van Wassenaer Obdam.
Jacob Cats volgde het voorbeeld van zijn literaire tijdgenoten Constantijn Huygens en Jacob Westerbaen, die zich graag terugtrokken op hun buitenplaatsen Hofwijck (1642) en Ockenburgh (1650). Ook Cats wilde zich een plek veroorloven waar hij in rust kon nadenken, schrijven en het stadsleven kon ontvluchten. Daarom besloot hij een eigen buitenverblijf te bouwen aan de weg richting Scheveningen, waarmee hij zich aansloot bij de cultuur van geleerde en welgestelde stedelingen die het landelijke leven opzochten als bron van inspiratie en ontspanning.
Hoewel Cats over voldoende middelen beschikte, was zijn project geen eenvoudige onderneming. De duinen tussen Den Haag en Scheveningen waren toen nog ruig, onontgonnen terrein. Eerdere pogingen om het gebied te ontwikkelen faalden vaak door het losse, bewegende zand. Bovendien werd de Scheveningseweg pas jaren later, in 1665, aangelegd. Toch begon Cats al in 1643 met de aankoop van een groot stuk duingrond met een kleine boerderij. Daar liet hij de buitenplaats Sorghvliet aanleggen. Tien jaar lang werd de schrale zandgrond bewerkt om vruchtbaar te worden. Het resultaat was indrukwekkend: een parkachtig domein met exotische planten, fonteinen en zelfs een kunstmatig aangelegde heuvel, de zogenoemde Parnassusberg een verwijzing naar de Griekse berg van de Muzen, symbool van kunst en poëzie.
De succesvolle aanleg van Sorghvliet was mede te danken aan Jacob Cats slimme omgang met de natuurlijke omstandigheden. Hij maakte handig gebruik van een beekje dat langs zijn terrein stroomde een Haagse waterloop die hem voorzag van vers water voor irrigatie. Wat aanvankelijk waardeloze zandgrond leek, wist Cats juist in zijn voordeel te gebruiken. Het fijne zand bleek uitstekend geschikt als kweekgrond voor jonge bomen, terwijl het grovere roest- of oerzand dienstdeed als bouwmateriaal voor dijkjes. Deze dijkjes beschermden de kwetsbare aanplant tegen de felle zeewind vanuit zee. Daarnaast gebruikte hij bagger uit de omliggende sloten als natuurlijke bemesting, waarmee hij het schrale duinland vruchtbaar maakte en zo een bloeiend landgoed wist te creëren.
In 1652 werd de oude boerderij afgebroken en vervangen door een landhuis in de stijl van het Hollands classicisme. Het ontwerp kwam van Lodewijk Huygens, zoon van de bekende dichter en diplomaat Constantijn Huygens. De uitvoering lag in handen van meester-timmerman Claes Dircksz van Balckeneynde en meester-metselaar Willem Colijn. De bouwkosten bedroegen 3.500 gulden, met een extra bedrag van 50 gulden om te garanderen dat alles op tijd en netjes zou worden opgeleverd.
Destijds was het omliggende parkgebied met 40 tot 50 hectare veel groter dan nu bijna de helft van het Zuiderpark. Op 14 juli 1652, kort na zijn terugkeer van een diplomatieke missie in Engeland, trok Jacob Cats in zijn nieuwe buitenverblijf. Zijn persoonlijke vermogen was inmiddels gegroeid tot een indrukwekkende 380.000 gulden.
Vadertje Cats was ook een schrijver maar zijn literaire doorbraak kwam relatief laat, met bundels zoals Sinne-en Minnebeelden (1618), waarin moralistische lessen werden gekoppeld aan symbolische prenten. Zijn bekendste werken, Houwelijck (1625) en Trou-ringh (1637), behandelden huwelijksmoraal en sociale normen.Cats werken waren eeuwenlang alomtegenwoordig in Nederlandse huishoudens, vaak het enige boek naast de Bijbel. Het waren een soort van zelfhulpboeken.
Jacob Cats wilde het leven volledig inrichten naar het Woord van God. Zijn moraal was meestal praktisch. Cats begreep bovendien zijn publiek goed: hij maakte zijn boodschappen fris, geestig en begrijpelijk, zodat ze bleven hangen. Volgens de bekende gereformeerde politicus Abraham Kuyper kon Cats zelfs een glimlach toveren op het doorgaans serieuze gezicht van de calvinist.
Cats’ toegankelijke stijl en praktische levenslessen spraken een breed publiek aan, van gereformeerde burgers tot katholieken in de Zuidelijke Nederlanden (België). Liederen zoals “Floride soo het wesen mag” (1645) en “Schoon bloemgewas” werden “tophits” en bleven decennia populair.Zijn embleemboeken, verrijkt met gravures, combineerden vermaak met educatie, waardoor ze geschikt waren voor diverse lezersgroepen.
Embleemboek Embleemboeken zijn boeken die bestaan uit een verzameling emblemata. Elk embleem in zo’n boek bestaat uit drie onderdelen: een afbeelding (meestal een houtsnede of gravure), een motto (een spreuk) en een korte tekst of onderschrift die samen een morele of didactische les overbrengen aan de lezer Kritiek
Tijdgenoten zoals Vondel en Hooft spraken vernietigend over Cats puriteins-gereformeerd werk. Echter pas in de 19e eeuw nam de kritiek echt toe met criticasters als Conrad Busken Huet en Carel Vosmaer, die zijn burgerlijke moralisme en “rijmelarij” afdeden als achterhaald.
De wereld schittert altijd in ’t licht van ginder
Jacob Cats op de zonnewijzer voor het Catshuis – Pensioen
Cats stopte in 1651 met werken na de dood van de assertieve stadhouder Willem II: Omdat het `billick is, dat tusschen het gewoel van de wereldt ende de stilte van het graf een tijdt sonderlinge aen bedaeghde luyden wordt vergundt om sigh tot de laetste reyse bequaem te maken’. Hij ging definitief op zijn landgoed Sorghvliet wonen.
Jacob overleed in 1660 en werd begraven in de Kloosterkerk. Op zijn eigen verzoek vond de begrafenis plaats zonder enige vorm van pracht of praal. Zijn lichaam werd op de avond van zijn overlijden overgebracht naar zijn dochter, mevrouw Pauw van Carnisse, die woonde in het Huis van Culemborch aan de Vijverberg.
De rouwstoet bestond uit veertien koetsen, verlicht door veertig fakkels. Enkele dagen later, op 17 september, werd Cats naast zijn vrouw begraven in de graven nummer 9 en 10 die hij zelf bezat, in de Kloosterkerk. Een gedenksteen in een pilaar boven het graf markeert nog steeds zijn laatste rustplaats.
Op 27 juli 1854 werd in de Kloosterkerk, naast de grafkelder waar Jacob Cats rust, een gedenksteen aan een pilaar geplaatst met zijn naam erop.
Ick wil hier mijnen geest in vryheyt laten sweven,
En laet, al die het lust, by vorst of prinsen leven;
Want die een hoogen staet, of wz:ghtigh amt bekleet,
Is nimmer buyten sorg, en selden buyten leet.
Ick neme dese plaets tot afkeer van de sorgen,
Om daer bevrzjt te zijn, om daer te zijn verborgen
Voor streken van het hof, voor steken van den haet,
En wat ‘er in den Haegh niet selden ommegaet.
Vier emblemen, een combinatie van een afbeelding, een motto of spreuk en een gedicht.
Een melck-meysje spreeckt
JacobCats-Een-melck-meysje-spreecktEen melck-meysje spreecktAl schijn ick met een juck belaen,
Noch mach ick vry daer henen gaen;
Want mits het op mijn leden past,
Soo streckt het my tot geenen last;
Ick draegh’ het na de rechte maet,
Gelijck men hier te lande gaet;
Ick trede met soo rappen voet,
Gelijck een hofsche juffer doet:
En waerom ben ick niet soo vry,
En waerom niet soo wel als sy?
Ick draegh het jock van mijn bedrijf,
En sy een yser om het lijf.
Hoort, kinders, hoort een rustigh woort,
En seght het vry de buuren voort:
Wil yemant dragen eenigh pack,
En dat oock sonder ongemack,
Die grijp’ het wel van aenbegin,
En draegh’et met een luchten sin;
Want al wat yemant willigh doet,
Al is’et suer, soo wort’et soet.
Uitleg: Werk of last volet niet zwaar als je het vrijwillig en met een goede houding draagt. Iets wat je met plezier doet, wordt vanzelf lichter – net als een dame die haar strakke korset zonder te klagen draagt.
Op ’t gesichte van een kreupel met sijn krucke sich beschermende.
JacobCats-Gesichte-van-een-kreupelEen man, die kreupel was, quam met beswaerde schreden
Ontrent een bleyckers hof al sachtjens aengetreden;
Hy sagh het aerdigh tuygh, hy sagh het linnen aen,
En wiert met een belust wat dieper in te gaen:
Maer hy en had’ bykans het hecken niet ontsloten,
Daer komen tegen hem veel honden uytgeschoten,
Fel, vinnigh, ongesint, verhit op menschen bloet;
Het schijnt dat hy terstont haer proye wesen moet.
De man was eerst verbaest, want hy was sonder wapen,
Oock wist hy daeromtrent geen steenen op te rapen;
Wat staet hem dan te doen? hy nam sijn houten kruck,
Die was hem als een swaert, en dient hem tot geluck.
Hy dreygt, hy wenckt, hy schermt, hy doet de rekels wijcken,
Tot dat’et yemant hoort, en uyt bestont te kijcken;
Siet, wat den man gebeurt: ten waer sijn kreupel been
(Na ick het stuck begrijp) hem bleef’er heden geen;
Hy lage nu gevelt, en in het stof gesmeten,
Sijn leden opgescheurt, sijn kuyten afgebeten,
Sijn neus (’t kon zijn) mismaeckt, sijn wangen afgeruckt,
Of wel, hy ware doot en in het graf gedruckt.
Hoe vremt, almachtigh Godt! hoe vremt zijn uwe wegen!
Uw’ roede menighmael die wort ons enckel zegen;
Ghy straft ons aen het lijf, op dat de waerde ziel
Niet in een swaer verdriet, of in de doot en viel.
Uitleg: Dit gedicht is een metafoor voor de worstelingen van het leven, waarbij ondanks inspanningen of persoonlijke tekortkomingen, onvoorziene moeilijkheden zich aandienen. Wat er ook gebeurt – hoe pijnlijk of vreemd het ook lijkt – Gods wegen zijn ondoorgrondelijk. Soms zijn de moeilijkheden die we lichamelijk meemaken bedoeld om onze ziel te redden of te beschermen.
Op ’t gesichte van kinderen haer speeltuygh onder een serck soeckende.
JacobCats-Gesichte-van-kinderen-haer-speeltuyghDaer speelden jongens in de kerck,
En daer lagh doen een groote serck,
Waer onder dat een tol of koot
Van dit geselschap henen schoot.
De jonge, wiens het speeltuygh was,
Die liep’er toe, en bijster ras
Soo steld’ hy gantsch het lijf te werck,
En keeck èn om èn aen de serck,
Waer tol of kote liggen mocht,
Dien hy met vlijt en moeyte socht.
Een, die op desen handel sagh,
Ontfingh het met een droogen lach,
En nam het voor een kintsche gril;
Maer ick stont voor een wijle stil,
En liet’et tot mijn herte gaen,
En sprack mijn domme sinnen aen:
Mijn ziel, dit eygen kinder-spel
Bestaen oock oude lieden wel,
Wy zijn, eylaes! te bijster mal,
Wy hebben noch ons koot of bal,
Wy staen als dichte by het graf,
En wie leyt vleesch en werelt af?
Het spel dat ons wel eer beviel,
Dat kleeft ons noch tot aen de ziel;
Wy sijn daer op als gantsch versot,
Dies roep ick tot U, lieve Godt!
Ick ben gansch dichte by de serck,
Ey, leyt my tot Uw’ eygen werck!
En mits ick ben ten vollen grijs,
Maeckt my ten langen lesten wijs,
Op dat ick op mijn ouden dagh
Geen kinder-speeltjen plegen magh.
Uitleg: Een alledaagse situatie wordt gebruikt als spiegel voor volwassen gedrag. Kinderen spelen in een kerk en een speelgoedje komt onder een grafsteen (een serck) terecht. Net zoals kinderen blijven volwassenen vaak gehecht aan hun ‘speeltjes’ – wat hier staat voor wereldse verlangens of bezigheden. Jacob Cats roept zichzelf (en daarmee de lezer) op om zich daarvan los te maken en zich te richten op het “ware werk” – het goddelijke of het spirituele leven.
Op ’t gesichte van een boot of schuyt, die tegen stroom wert opgeroeyt.
JacobCats-gesichte-van-een-boot-of-schuytEy, wat is van den mensch, en sijn ellendigh leven!
Hy wordt met staegh gewoel geduerigh afgedreven;
En schoon hy somtijts tracht te dempen sijn gebreck,
Het vleesch is al te sterck, en van te stegen neck.
Sijn lust om wel te doen, is van te kleynen waerden,
Sijn tochten al gelijck die hellen na der aerden;
En of hy menighmael sijn slimme wegen recht,
Het gaet, eer langen tijt, hem weder even slecht.
De siel is als een boot, die met ons gansch vermogen
Wort tegen stroom geroeyt, en krachtigh opgetogen;
Gewis, soo ons de riem maer eenmael stil staet,
’t Is seker dat de schuyt in haest te rugge gaet.
De stroom die rucktse wegh, en drijftse na beneden,
En d’oorsaeck is de rust, en al te stille leden.
Ach! hoe is ’t datmen sweet, en dat de roeyer hijght,
Eer hy met stagen vlijt sijn hooghte weder krijght?
Gewis, de gantsche loop van dit ellendigh leven
Gelijckt een snelle stroom, die neder wordt gedreven;
Dus soo men niet gestaegh op alle plichten let,
’t Is seker dat de geest te rugge wort geset;
’t Is seker dat de siel haer voordeel wordt benomen,
Dat sy in langen tijt niet weder sal bekomen.
Wel, siet dan datje noyt uw reyne plichten staeckt,
Maer roeyt tot aller tijt, en, mach ick bidden, waeckt!
Ick neem op heden voor, als met de gantsche krachten,
Te letten evenstaegh op alle mijn gedachten,
En wat mijn innigh hert voor stille gangen doet,
En wat het ydel vleesch voor snoode nucken broet:
En als ick yet bemerck, dat helt na quade treken,
Soo wil ick, metter daet, sijn eerste gangen breken,
Soo wil ick mijn gebed gaen voegen tusschen bey;
Een Basiliscus dient vertreden in het ey.
O Godt! doet my de gunst, dat ick mach eeuwigh waken,
En vatten met den geest dat my kan beter maken;
Op dat het ydel vleesch en alle slim bejagh
Mijn sluymerigh gemoet niet meer verrucken magh.
Uitleg: “Ey, wat is de mens en zijn ellendige leven?”
Dit gedicht beschrijft hoe moeilijk het leven soms is. We willen wel het goede doen, maar we worden vaak afgeleid of tegengehouden door onze eigen zwakheden en verlangens. Vergelijkbaar met een roeiboot op een sterke rivier: als je even stopt met roeien, word je direct teruggeduwd door de stroom.
Op ’t gesichte van jongens op de straet tegen malkander vechtende
Cats-Invallende-Gedachten-op-voorvallende-gelegenthedenIck sagh eens, op een tijt, twee kleyne jongens vechten,
Die gingen tegens een, als krijghs-verwoede knechten;
Maer stracx quam daer een man, die op den eersten keef,
En even van de straet met slagen henen dreef;
Den tweeden raeckt’ hy niet. Dit moet de vader wesen,
Die soo een harde les den vechter heeft gelesen,
Sprack hier op al het volck, dat by den handel stont,
En ’t oordeel (na my docht) en was niet sonder gront;
Dies gingh ick dit geval wat naerder overwegen,
En vont een soete leer daer in te zijn gelegen:
Ick vont dat even Godt dien vader is gelijck,
Eer Hy sijn kinders brenght tot sijn bestendigh rijck.
Godt straft dien hy bemint, en even dese slagen
Zijn teyckens van de gunst, de sijne toe-gedragen;
Des werelts woesten hoop en treckt Hy geensins aen,
Maer laet het grilligh volck in hare wegen gaen.
Wel laet ons, lieve ziel, geen straf maer zegen hieten,
Als Godt een harde pijl op ons sal komen schieten;
’t En is geen tegenspoet, ’t en is geen ongeluck,
Al is een vrome ziel geseten in den druck;
Oock rekent dese niet voor Godt-beminde menschen,
Die staêgh haer wille doen, en hebben datse wenschen:
Hier is, beminde ziel, hier is een groot verschil;
O Godt! en laet my niet tot mijn verkeerden wil!
Uit het werk “Invallende gedachten, op voorvallende gelegentheden”
Dit is een voorbeeld van de moraliserende gedichten van Jacob Cats: Op een dag zag iemand twee jongetjes vechten. Plots kwam er een man aan die de eerste jongen hard sloeg en wegjoeg, maar de tweede liet hij met rust. Omstanders dachten dat dit waarschijnlijk de vader was van de gestrafte jongen, die hem zo’n harde les gaf.
Zoals een ouder zijn kind soms streng toespreekt of straf geeft om het op te voeden, zo corrigeert God ook mensen die Hij liefheeft. Daarom moeten we Gods straf niet zien als ongeluk, maar als een teken van Zijn liefde. Wie altijd zijn zin krijgt en nooit gecorrigeerd wordt, is niet per se gezegend.
Jaar | Werken – In vet de klassiekers |
---|---|
1593 | Carmen in laudem doctissimi & eximij juvenis Iohannis Antonii Amstelrodamensis |
1595 | Ode epithalamia in nuptias nobilissimi iuvenis Galeni van-der-Laen ac generosae virginis Franciscae ab Hemstede |
1598 | Disputatio de actionibus, compilata quasi per Saturam ex. Tit. Inst. De Actionibus |
1618 | Maechden-plicht ofte Ampt der ionck-vrovvven… = Officivm puellarum in castis amoribus, emblemate expressum |
1618 | Silenvs Alcibiadis, sive Protevs, vitae humanae ideam, emblemate trifariam variato, oculis subjiciens |
1618 | Sinn’- en minnebeelden… = Emblèmes, touchant les amours et les moeurs |
1618 | Aenmerckinghe op de tegenwoordige steert-sterre… |
1619 | Iacobi Catzii I.C. Silenvs Alcibiadis… Iconibus elustratus |
ca. 1620 | Emblemata moralia et Æconomica |
1620 | Self-stryt… Mitsgaders schriftmatighe beschrijvinghe… |
1621 | J. Cats Self-stryd… Tweede druck… met by-vouginghe van de aff-beeldinghe… |
1622 | Tooneel van de mannelicke achtbaerheyt… Aller princessen, spiegel, aller vrovwen, spoor |
1625 | Hovwelyck… Dl. 3-6 zijn tegelijk dl. 1-4 van: Het christlick huys-wijf |
1627 | Proteus ofte Minne-beelden verandert in sinne-beelden… Bevat tevens: Emblemata D. Iacobi Catsii… |
1629 | Galathee ofte Harder minne-klachte |
1630 | Project t’samen ghevoegt uyt de advisen vande leden… |
1632 | Spiegel van den ouden ende nieuvven tijdt… |
1633 | Klagende Maeghden en Raet voor de selve Alle Maeghden van Hollandt… |
1636 | Des spoockende schims wel-kom… Aen den tegenwoordigen nieu-gekosen raed-pensionarius Jacob Cats… |
1637 | ’s Werelts begin, midden, eynde besloten in den trov-ringh… |
1651 | Anvanck vande Groote Vergaderinge der Vereenichde Nederlanden |
1651 | Naerdere Unie… Neffens de propositien van de heeren pensionarisen… |
1652 | Oratio occasione pugnæ navalis… corum illustriss. procerib. Parlamenti Anglicani… |
1652 | Oratie van sijn exellentie den ambassadeur Jacob Catz… tusschen den Engelschen admirael Blaecke… |
1652 | Oratie, gedaen vande ambassadeurs der hoogh-moog… op den derde juny 1652… |
1655 | Alle de wercken, so ouden als nieuwe (herdrukt in 1658 en 1665) |
1655 | Koninglyke herderinne, Aspasia, blyeyndig-spel… |
1655 | Ouderdom en buyten-leven. Het eerste deel… |
1655 | Ouderdom, buyten-leven, en Hof-gedachten op Sorg-vliet |
1656 | Afbeeldinge van’t huwelyck, en ’tgeen daer omtrent is… |
1656 | Doodkiste voor den levendige |
1659 | Twee- en tachtig-jarig leeven |
Aan Cats is gelukt, wat noch Vondel, noch Bilderdijk bereiken kon: hij is volksdichter, man des volks, huisvriend onzer natie geworden
– De beroemde politicus Abraham Kuyper –
In 1660 erfde Elisabeth Cats het buitenhuis van haar vader. Aanvankelijk woonde ze op de Kneuterdijk, op de hoek van het Hartogstraatje, maar later verhuisde ze naar het huis van haar man, Diederick Pauw, aan de Vijverberg. Dit huis bevond zich veertien panden verwijderd van de Kneuterdijk. In hun tijd werden Elisabeth en Diederick gezien als losbollen, vooral in vergelijking met Elizabeths vader. Hun interesse in het landgoed was beperkt.
In 1665 verkocht Elisabeth al een deel van het terrein, gelegen aan de overkant van de toen net aangelegde Scheveningseweg. Uiteindelijk besloten haar kinderen in 1674 om het volledige landgoed Sorghvliet te verkopen. De koper was Hans Willem Bentinck (bekend van de Bentinckstraat), een van de rijkste en invloedrijkste mannen van zijn tijd.