Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
De in 1863 opgerichte dierentuin was populair onder de Hagenaars en velen zagen hun eerste olifant, beer, leeuw, kameel, ara, kasuaris of reuzenschildpad in de lommerrijke tuin in de Nassaubuurt.
De in 1863 opgerichte dierentuin was populair onder de Hagenaars en velen zagen hun eerste olifant, beer, leeuw, kameel, ara, kasuaris of reuzenschildpad in de lommerrijke tuin in de Nassaubuurt
In 1856 ontvouwde dokter L.H. Verweij bij W.D.A.M. baron van Brienen van de Groote Lindt zijn plannen voor de stichting van een zoölogisch-botanische tuin in het Willemspark te ‘s-Gravenhage.
Het Koninklijk ‘Zoölogisch Botanisch Genootschap van Acclamatie’ werd gesticht met als doel ‘de verscheidenheid van dieren en gewassen onder de aandacht brengen’.
De baron werd gevraagd omdat hij over een zeker vermogen beschikte en daarbij geen ‘bepaalde bezigheden’ scheen te hebben.
Hoewel de baron de plannen zeker niet afkeurde bleek hij toch niet beschikbaar.
W.D.A.M. Thierry baron van Brienen van de Groote Lindt was de belangrijkste edelman in Den Haag in de negentiende eeuw.
Zijn vader, Arnoud, had de landgoederen Clingendael en Oosterbeek gekocht. Thierry zelf bracht zijn zomers door in Huis Clingendael. Zonder centrale verwarming, wat in die tijd nog niet bestond, waren de winters op het platteland echter onaangenaam koud.
Om deze reden liet de baron op het Lange Voorhout in Den Haag een feestpaleis bouwen waar hij tijdens de wintermaanden verbleef. Dit gebouw is het huidige Hotel Des Indes, nu een luxe hotel en een historisch monument.
Thierry was de kamerjonker van de koningen Willem I, II en III en tegelijkertijd Statenlid. De baron was lid van de sociëteiten Grande Société en de Plaats Royaal en commissaris van De Witte aan het Plein. Zijn invloed en netwerk binnen zowel de landelijke als de lokale overheid waren enorm. Misschien kon de baron zelfs koning Willem III ervan overtuigen om de beschermheer van de dierentuin te worden.
Ondanks zijn drukke bezigheden als arts bleef Verwey met het dierentuin-idee rondlopen en tijdens een gesprek met majoor Revius stelde deze voor om zijn zoon, L. Revius (in 1861 tot secretaris van het Genootschap gekozen), daarin te laten meedoen.
Samen met de majoor lukte het hem om een commissie bijeen te krijgen welke zich met de oprichting bezig zou moeten gaan houden.
De commissie wilde iemand van goede komaf, met een zekere welstand en goede invloed, de leiding geven. De keuze viel weer op de baron van Brienen van de Groote Lindt. Verweij werd op pad gestuurd om de baron te vragen en daarnaast ook J.P. van der Schooren te overreden. Beiden zegden uiteindelijk toe.
De Haagse dierentuin zou naar het voorbeeld van de Parijse Jardin d’Acclimatisation gesticht gaan worden.
In 1860 werd een gedrukt ontwerp in een oplage van 100 exemplaren bij het Haagse old boys network bezorgd. Het ‘Ontwerp van eenen Zoölogisch-Botanischen Tuin te ’s Gravenhage, door Dr. L.H. Verweij, eersten ontwerper, en L.F. Revius, mede-ontwerper’, gedrukt bij J.A. de Vieter, vormde de basis voor de bouwplannen van de jaren die volgden.
Een oord waer ten alle dage en ure velen verpozing van den dagelijkschen arbeid en huiselijke beslommering zoeken.
Ondanks allerlei moeilijkheden zette de commissie en vooral Verweij door. Er werd een vergunning gevraagd om een stuk grond aan de Scheveningse Bosjes in pacht te krijgen, maar dat liep op niets uit. De gronden net buiten de stad waren te duur.
Er werd zelfs overwogen om de dierentuin op de Koekamp te bouwen, een idee dat echter op hevig verzet stuitte vanuit de deftige kringen van Den Haag. De situatie leek uitzichtloos te worden.
Uiteindelijk werd een oplossing gevonden in de vorm van een stuk grond in de Westbenoordenhoutse polder, gelegen boven het Malieveld. Dit gebied was deels eigendom van de gemeente Den Haag en deels van een familie uit Leerdam. Beide partijen verleenden hun toestemming, waardoor het genootschap 6 bunder grond kreeg voor de oprichting van de dierentuin.
Een belangrijke mijlpaal in het project was de beslissing van koning Willem III in 1861 om het aangeboden beschermheerschap van de Dierentuin op zich te nemen. Deze koninklijke steun was niet alleen een eer voor het genootschap, maar stelde hen ook in staat om de titel ‘Koninklijk’ te voeren. Daarna kon het Koninklijke Zoölogisch-Botanisch Genootschap van Acclimatatie de Dierentuin laten bouwen.
Het park opende op 15 juni 1863 met een concert van de Grenadiers en Jagers. De eenvoudige guirlande-illuminatie werd ontstoken en van heinde en verre stroomden Hagenaars toe om dit wonder te aanschouwen. Het grote hoofdgebouw van architect Cuylitz kon gelijk getest worden toen een regenbui drieduizend bezoekers naar binnen joeg,
In de ene zijzaal stonden kooien met zowel inheemse als uitheemse vogels, terwijl de andere zijzaal fungeerde als lees- en gespreksruimte. Deze leeszaal bood bezoekers niet alleen boeken en tijdschriften, maar ook de gelegenheid om opgezette vogels, zoogdieren, reptielen en een verzameling schelpen te bezichtigen.
In de hal van het hoofdgebouw stond een buste van koning Willem III, de beschermheer van de dierentuin. Een van de zalen was verfraaid met een schilderij van een leeuwenkop, een werk van de bekende Haag-Indische schilder Raden Saleh.
Het park zelf bevatte naast het hoofdgebouw ook verschillende plantenkassen. In 1864 huisvestte de Dierentuin 20 zoogdieren en 196 vogels (zie hieronder het tabje met een deel van het jaarverslag uit 1864). In 1875 werd een olifantenverblijf in gebruik genomen en later werd ook een berenkuil toegevoegd.
De tuin was te bezoeken van 7 uur ’s ochtends tot 23 uur ’s avonds. Voor niet-Hagenaars kostte een toegangskaartje 25 cent, wat nu ongeveer gelijkstaat aan 3 euro.
De baron van Brienen van de Groote Lindt, een van de sleutelfiguren in de oprichting van de dierentuin, maakte dit echter niet meer mee, hij overleed in datzelfde jaar.
Bij uitvoeringen van muzijk en buitengewone gelegenheden worden dienstboden en kinderen beneden de 10 jaren niet toegelaten.
– uit het reglement, artikel 15, alinea 6 –
Commissie van Oprichting aangesteld per 14 augustus 1861
W.D.A.M. Baron van Brienen van de Groote Lindt, voorzitter,
Dr. L.H. Verweij, ondervoorzitter,
L.F. Revius, secretaris,
P. van Rees, penningmeester,
D. van Aalst,
Jhr. J.P. Cornets de Groot van Kraaijenburg,
M.L. Hermans,
H.A. Klatte,
G. de Serière,
T.J. Willer,
J.L.B. Engelhard,
G.S. de Veer,
C.L. Keurenaar,
Mr. A.G.C. Alsche,
Mr. J.C. Faber van Riemsdijk,
Q. Wennekers,
J.W. van der Schoorn (op 9 oktober 1861 toegevoegd).
Koninlijk Zoölogisch-Botanisch Genootschap van Akklimatatie te ‘s-Gravenhage
De deelneming in deze jongste onzer Nederlandsche Diergaarden is in den loop dezes jaars aanzienlijk toegenomen, en hoezeer het nog altijd aan het benoodigde kapitaal blijft ontbreken om de nog beschikbare velden, tot het Genootschap behoorende, aan den tuin te trekken, te beplanten en te bebouwen, en hoezeer ook de beschikbare middelen niet toelaten om het ontgonnen gedeelte van het terrein des Genootschaps zoodanig met dieren te bevolken als wenschelijk mag worden geacht, nemen de inkomsten des Genootschaps toch meer en meer toe, zoowel door toetreding van nieuwe leden als door vermeerderde entrees van vreemdelingen.
Blijkens het in April j.l. uitgebragt Verslag van den toestand van het Genootschap, was toen het aantal leden-aandeelhouders, dat in Junij 1863, toen de diergaarde werd geopend, nog slechts 600 bedroeg, tot 760 geklommen, terwijl het op den 1sten Oktober j.l. nog met 133 was vermeerderd en alzoo 893 beliep. Evenzoo klom het aantal Buitengewone leden, dat in April j.l. reeds het cijfer van 268 bereikt had, tot 299 en dat der Buitenleden van 3 tot 10, zoodat het totaal der aandeelhouders en leden den eersten Oktober dezes jaars een cijfer van ruim 1200 had bereikt.
Wat kostte een dier in 1864
Puma, f 189,-
Palmmarder , f 12,-
Inchneumon, f 12,-
Indische civet, f 24,-
Bruine beer, f 60,-
Zwarte beer, f 60,-
Sambar-hert, f 144,-
Japansch hert, f 144,-
Persisch hert, f 180,-
Eland antilope, f 840,-
Bennett’s kanguroo, f 72,-
Turkois papegaai, f 30,-
Egyptische tortelduif, f 6,-
Bronsvleugel duif, f 24,-
Japansche faizant, f 90,-
Amerikaansche struisvogel, f 120,-
Maghellaan-gans, f 72,-
Kasarka-eend, f 60,-
Mandarijn-eend, f 48,-
Zomer-eend, f 24,-
Bahama-eend, f 36,-
Geelsnavelige-eend, f 60,-
Uit het ‘Verslag van het Kon. Zoölogisch-Botanisch Genootschap te ‘s-Gravenhage, uitgebracht in de Tiende Algemeene Jaarlijksche Vergadering van Aandeelhouders, gehouden te ‘s-Gravenhage, den 29 April 1873’
Ontvangen geschenken in het jaar 1872
3 Java-Apen (Macacus cynomolgus)
2 Angora mormatjes ( Cavia cobaya var. angorensis)
1 Diana-Aap (Cercopithecus Diana)
1 Boschkat (Paradoxurus Musanga)
1 Gazel (Antilope Dorcas)
1 Kraagparkiet (Palaeornis torquata)
1 Geitenmelker (Caprimulgus europaeus)
1 Vosgans (Chenalopez aegyptiacus)
5 La-Fleche hoenders (Gallus domesticus var. La Flêche)
3 Graauwe papegaaijen (Psittacus erythacus)
2 Afrikaanse tortels (Tympanistra bicolor)
1 Gestreepte Ichneumon (Herpestes fasciatus)
1 Kaapsche tortel (Oena afra)
9 Witte konijnen (Lepus cuniculus var. alba)
3 Woudaapjes (Ardea minuta)
4 Vlaamsche gaaijen (Garrulus glandarius)
1 Kievit (Vanellus cristatus)
4 Zijde hoenders ( Gallus domesticus var. setacea)
1 Kleine ooruil (Brachyotis palustris)
1 Witte Cochinchina haan (Gallus domesticus var. cochinchinensis)
1 Zwarte witkuif haan Gallus domesticus var. polonica)
2 Sperwers (Nisus communis)
1 Graauw fasantje (Estrelda cinerea)
2 Tijgerkatten (Felis Tigrina)
1 Boaslang (Boa Constrictor)
1 Zwarte Casuaris (Casuarius galeatus)
2 Nicobarische duiven (Caloenas nicobarica)
1 Kroonduif (Goura coronata)
2 Witte kakatoe’s (Cacatua cristata)
1 Roode Loerie (Eclectus grandis)
3 Bruine Beeren (Ursus arctos)
1 Pareltortel (Turtur tigrinus)
2 Goud fasanten (Thaumalea picta)
1 Terre-Neuve hond (Canis familiaris var. Terrae Novae)
1 Lachtortel (Turtur risorius)
7 broedeieren van de Zilver fasant (Ova Gallophasis Nycthemeri)
25 Witte muizen (Mus musculus var. alba)
3 Graauwe Lijsters (Turdus musicus)
3 Strijdhoenen (Gallus domesticus var. anglicana)
2 Kerkuilen (Strix flammea)
1 Haas (Lepus timidus)
2 Reigers (Ardea cinerea)
2 Zilver Pellen (Gallus domesticus var.)
1 Duinekster (Lanius exubitor)
3 Wintertalingen (Querquedula crecca)
1 Fret (Mustela Furo)
11 Zwartbonteeksterduiven (Columba domesticus var. picata)
1 Gespikkelde Uilebaardhen (Gallus domesticus var. barbata)
2 Graauwe Kuikendieven (Circus cinereus)
1 Das (Meles Taxus)
1 Sawaslang (Python bivittatus)
1 Groote Ooruil (Bubo maximus)
11 broedeieren van de Zwarte Spaansche hoender (Ova Galli domesticus var. hispanici)
1 Witte Geit (Capra hircus)
Uit de Nieuwe Tilburgsche Courant, 25-08-1937
De Sarrasani’s konden er niet van scheiden.
Gistermiddag is op het stationsemplacement te Scheveningen een olifant van het circus Sarrasani door zijn knieën gezakt en niet meer opgestaan, vermoedelijk wegens óuderdomszwakte. Omtrent dit niet dagelijks voorkomende incident kan nog het volgende worden gemeld:
Het circus Sarrasani, dat te Scheveningen een reeks voorstellingen had gegeven, wilde gisteren per trein naar Rotterdam vertrekken, waar hedenavond een nieuwe serie voorstellingen worden begonnen. Dieren en materiaal werden- op de gebruikelijke wijze naar het station gebracht. Voor het transport van het zware materiaal wordt de hulp ingeroepen van de olifanten en ook gisterochtend werd hiervan een dankbaar gebruik gemaakt. „Jenny”, een van deze kolossen, had aan het versleepen der zware wagens deelgenomen en zou te circa half twaalf in een der groote wagons worden geladen, toen het beest plotseling ineen zakte en met geen mogelijkheid meer op de been was te krijgen.
De politie liet den grooten kraanwagen van de brandweer komen en na eenige vergeefsche pogingen, waarbij de touwen onder het gewicht van circa 4000 kilo braken, gelukte het toch eindelijk om het dier overeind te trekken. Men liet „Jenny” eenige minuten in de touwen hangen, liet haar — nog hangende — eenige passen maken en omdat het er naar uitzag, dat het beest weer heelemaal was biigekomen, maakte men de touwen los. Doch nauwelijks had „Jenny” eenige passen gedaan, of voor de tweede maal stortte zij neer en nu vond de politie het toch wel eerst raadzaam om een deskundig onderzoek naar de oorzaak van het ineenzakken te doen instellen.
Dit onderzoek, waarbij mevr. Stosch- Sarrasani en de heer van Bylandt, directeur van den Haagschen Dierentuin aanwezig waren, was niet zoo moeilijk vast te stellen. Jenny toch is een beestje van 108 jaar en al kunnen olifanten veel ouder worden, toch leed dit dier kennelijk aan ouderdomszwakte. Ook het personeel van het circus wist dat heel goed, liet „Jenny” niet meer in het circus werken, alleen aan het versleepen van het zware materiaal nam het af en toe deel.
En tenslotte, Jenny wist zelf ook’ heel goed dat haar einde naderde. Wist heel goed, dat wanneer ze zou gaan liggen, ze nooit meer zou kunnen opstaan, want ook al lijken die zware pooten ijzersterk, de ouderdom zou deze massieve blokken verhinderen om het nog veel zwaardere, plompe lichaam op te tillen. Daarom ook had „Jenny” in twee jaar niet geslapen, had ze zich sinds twee jaar niet op het behagelijke stroodek uitgestrekt.
De heer van Bylandt adviseerde om het dier af te maken. Nooit meer immers zou het dier weer kunnen staan. Zoo niet stervende, dan was het beest toch in ieder geval „schoon op.” Maar daar wilde mevr. Stosch-Sarrasani niet van weten. Zij telefoneerde naar haar man, die met een gedeelte van ’t circus in Brün in Tsjecho- Slowakije voorstellingen geeft. „Nicht tot machen”, sprak deze aan de andere zijde van den draad en daarmede was de vraag: al of niet afmaken, beslist. En dit sentiment was in zekeren zin te begrijpen.
Want men weet hoe circusmenschen aan hun beesten zijn gehecht. En vooral in dit geval. Was „Jenny” niet de olifant, die den tragischen circusbrand te Antwerpen had overleefd? Was „Jenny” niet de politieagent van de andere olifanten en had hij niet vele malen een oppasser het leven gered door hem voor de zware pooten van een anderen olifant weg te trekken om dan haar broer of zuster de afstraffing te geven? Lief en leed had Jenny met de familie Sarrasani doorgemaakt en doorleefd en daarom was het te begrijpen, dat men het dier geen gewelddadigen dood wilde laten sterven. Maar wat moest er dan met Jenny gebeuren? Men kon haar toch niet op het stationsemplacement laten liggen?
De heer van Bylandt bood tenslotte aan om het dier in zijn dierentuin te verplegen. Maar nu stond men voor de groote moeilijkheid om Jenny daar naar toe te krijgen. Weer kwam de kraanwagen — het was intusschen 6 uur geworden — en weer werd Jenny in de takels geheschen. In de straat iangs het iets hooger gelegen emplacement sloegen honderden Scheveningers het schouwspel gade. Een groote platte wagen werd naast het emplacement gereden, de hekken, die een afscheiding vormden, werden verwijderd en na heel veel moeite siaagde men er in om den olifant op den wagen te leggen. Twee forsche paarden brachten het rustig liggende dier — blijkbaar, was het reeds versuft — in snel tempo naar den dierentuin. Dat dit transport groote belangstelling trok, behoeft nauwelijks te worden gezegd.
Op een afgelegen plaats in den dierentuin, waar een stroodek was aangebracht, werd Jenny van den wagen gerold. Toen was het negen uur in den avond. Tien uur achtereen was men met het dier bezig geweest, had men er mee omgesold, had men trouwens niet anders kunnen doen, omdat de Sarrasani’s niet wilden, dat het dier den kogel werd gegeven of met cyaankali werd vergiftigd, en de politie de bevoegdheid miste, dit eigenmachtig te doen. Want, zoo redeneerde mevr. Sarrasani, Jenny zou wellicht nog kunnen opknappen.
Helaas, deze hoop is niet in vervulling mogen gaan. Jenny gaf om tien uur ’s avonds den geest, toen de rust in den dierentuin was teruggekeerd. Zij stierf aan ouderdomszwakte. Zoo kwam de 108-jarige Jenny aan haar einde. Jenny, die stervende in de takels hing en stervende door de Haagsche straten reed. Hadden haar meester en meesteres niet beter gedaan om dat te voorkorten?
Een rondleiding door de dierentuin zoals beschreven door Louis Kleyweg. Hij is de zoon van de onderdirecteur en werd in de dierentuin geboren.
De ingang
De hoofdentree was op de hoek van de Benoordenhoutseweg (nu Zuid-Hollandlaan) en de Koningskade schuin tegenover de brug over het kanaal, later ‘de Dierentuinbrug’ genoemd. Er was een groot hoofdhek en links en rechts ervan kleine hekken. De entree voor bezoekers was aan de rechterkant waar de kassa was. Het grote hek was voor toegang van grote wagens van bijvoorbeeld de kermis. Links was ook een klein gebouwtje waar eveneens een kassa ge-opend kon worden als het erg druk was. Als men de kassa gepasseerd was, volgde men een oprijlaan met bomen en aan de zijkant tussen de bomen stonden, netjes op een rij, om de ongeveer tien meter, paaltjes met een soort boog erop waar dan een papagaai op zat die zich levendig amuseerde. Deze papagaaien spraken de bezoekers toe in een taaltje met een licht Haags accent. Dit werd veelal als een aardig welkom ervaren.
De tuin
De oprijlaan ging naar het hoofdgebouw, dat in de volksmond ‘de Haagsche dierentuin’ heette. Links van de oprijlaan was een grasveld met een pad richting Koningskade, dat verder parallel liep aan de Koningkade. Aan dit pad lag ook de bekende, altijd mooi opgemaakte, bloemenklok, die altijd veel bekijks had en een gewild object was voor fotograverende bezoekers. Deze klok was een geschenk van het vaste personeel. In 1931 aangeboden bij gelegenheid van het 70-jarig be-staan van de dierentuin.
Vlakbij lag de Japanse tuin, die in bloei een lust voor het oog was. Aan het eind van dit pad stond een muziektent. Rechts hiervan was het eerder genoemde hoofdgebouw en links hiervan stonden ezels waarop men tegen betaling een ritje mocht maken, maar altijd stapvoets, als ze tenminste op gang kwamen. Achter de ezels kwam men bij een volière- en aquariumgebouw. Als men hier binnen kwam was er eerst een grote ronde ruimte waar ook weer papagaaien stonden. Het was hier een heel gekrijs. Vanuit deze ruimte kon men links of rechts naar langwerpige zalen waar allemaal aquaria op ooghoogte waren met tropische vissen en reptielen. Omdat kinderen dit niet zo goed konden zien waren er bankjes met aan de muurkant een leuninkje, zodat kinderen hierop gemakkelijk konden staan. Er waren ook glazen bakken met grote en kleine schildpadden en ringslangen. In het midden waren grote volières. De in die tijd zeer bijzondere tropische vogels maakten de omgeving wel levendig. De een liet zich nog meer horen dan de ander.
De olifant Betsy
Schuin tegenover dit gebouw waren de stallen (binnen en buiten) van de olifanten. Een van de olifanten was Betsy, deze is heel bekend geworden. Wie de dierentuin bezocht had kende Betsy. Hij was al heel jong in de dierentuin gekomen en was behalve lief ook nog wel eens ondeugend. Hij pakte iets af van het publiek: een hoed, een shawl of zo en sloofde zich daarmee ontzettend uit. Als men hem probeerde iets te geven wat hij niet kon eten, bijvoorbeeld een steentje, bestrafte hij de mensen met een forse bries uit zijn slurf, waarbij de gift werd teruggegeven. Ook haalde hij streken uit bij de oppasser. Dat werd dan een hele voorstelling. Op Betsy mocht men soms ook rijden door de dierentuin. De oppasser liep er dan naast en had een korte stok met een zweepje eraan om hem te sturen of aan te sporen. Er mochten maximaal 4 kinderen op en de eerste moest zich vasthouden aan de oren van de olifant. Zo heeft Betsy nog eens op het voorblad van een huis-aan-huis bezorgd reclameblad gestaan. De eerste en tweede berijders waren mijn broer en ik.
Naast de olifanten, richting Koningskade, lag de speeltuin. Daar was een draaimolen en er waren schommels, wippen, rekstokken (in het zand hieronder vonden wij onze zakcentjes) en er was een heel grote schommelbak.Gaan we weer terug langs de volière dan komen we eerst bij de tropische kassen. Een groot glazen gebouw met prachtige planten en bomen en een grote vijver waarin ook van alles groeide onder andere de Victoria Regia die druk bezocht werd als zij bloeide. Hiertegenover was een gebouw met glazen deuren. Bij binnenkomst kwam men in een ruimte waar men de binnenkooien zag van de leeuwen en tijgers. Aan de andere kant van dit gebouw waren de buitenkooien. Later zal ik hierop nog even terugkomen.
Aan de noordzijde van dit gebouw was een terrein dat in de loop der jaren voor diverse doeleinden werd gebruikt. Er heeft een tijd een grote betonnen vierkante vijver gestaan, waarop met motorbootjes gevaren kon worden. Ook hebben er tennisbanen gelegen. Verder naar het oosten waren de apenkooien en de apenrots met grote en kleine apen. Altijd erg aantrekkelijk voor de mensen om naar te kijken.
Vervolgens naar het zuiden, evenwijdig aan de Jan van Nassaustraat, kwam men langs diverse kooien met een grote variatie aan dieren, zoals uilen, roofvogels, kraanvogels, pinguïns en an-dere soorten vogels. Hiertegenover was een parkje dat dus aan de achterkant van het hoofdgebouw lag. Hierin liepen ook diverse soorten eenden en ooie-vaars. In het verlengde van de kooien met vogels volgden de kooien met vossensoorten, jakhalzen en wolven. In de wolvenkooi was als decor een huis gebouwd waar men dan in de slaapkamer ‘grootmoeder’ in bed zag liggen en Roodkapje met een mandje op bezoek kwam. (De wolven lieten hen wel met rust). Ik kan me het soms langdurig janken of huilen van de wolven ’s nachts nog herinneren
Bij de meeste hokken of terreinen in de hele dierentuin waren bordjes aangebracht waarop te lezen stond wat voor dieren zich daarin bevonden, hoe ze heetten en met een tekeningetje of plattegrond van het werelddeel of gebied waar de dieren vandaan kwamen. Ten slotte kwam men bij de iets lager gelegen berenkuil. Hier kon men vanaf de grond in de kooi kijken of na een stenen trapje genomen te hebben van bovenaf de beren waarnemen.
In het midden tussen het hoofdgebouw en het kantoor was een groot grasveld en een eendenvijver. Daarnaast waren binnen- en buitenstallen met onder andere zebra’s, pony’s en struisvogels. Hierlangs liep een bestrate weg naar de zijkant van het hoofdgebouw. Deze weg begon bij de Benoordenhoutseweg (thans Zuid-Hollandlaan) en was bedoeld voor de leveranciers van bijvoorbeeld het voer en stro voor de dieren, maar ook als toegang tot de grote zaal van het hoofdgebouw. Aan het einde van de weg bij het hoofdgebouw was een pleintje, zodat men gemakkelijk terug kon rijden met auto’s. Tegenover de stallen aan de andere kant van de weg was ook een groot grasveld. Hierop liet met de geiten wel grazen.
Aan het einde van de 19e eeuw wilde de Haagse elite graag entre nous verpozen. Ze was lid van sociëteiten, bezocht de Koninklijke Schouwburg en ging naar mondain Scheveningen en (later) het Kurhaus.
Kostbare en publiekelijke vrijetijdsbesteding was van het grootste belang en een dierentuin als een soort van herenclub, waar in de zomer concertavonden gegeven werden, was het summum van deftigheid.
Een dierentuin is echter duur in het onderhoud en een groot ledenbestand was noodzakelijk. De gebruikelijke strikte ballotage werd daarom losgelaten. De dierentuin kannibaliseerde hiermee niet alleen het ledenbestand van de concurrerende sociëteiten, maar ze liet ook de rijkere middenklasse toe. Het werd zelfs mogelijk om als vrouw zelfstandig lid te worden.
De concerten in de dierentuin, die aanvankelijk vooral een zomerse aangelegenheid waren, kregen een impuls met de opening van het tot Moors Paleis verbouwde hoofdgebouw op 14 november 1893. Dit stelde de dierentuin in staat om ook in de wintermaanden concerten te organiseren, waarbij maar liefst 1400 bezoekers konden worden verwelkomd.
Naast de concerten bood de Dierentuin een diversiteit aan evenementen, waaronder pluimveetentoonstellingen, hondenshows, thé dansants en later ook filmvoorstellingen. De concerten van de koninklijke kapel waren zeer populair, maar toegang bleef exclusief voor leden van de dierentuin. Dit ging goed tot aan de Eerste Wereldoorlog.
De problemen begonnen toen in 1912 oud-kapitein ter zee Fock tot directeur benoemd werd.
Het Nederlandse welvaartsniveau daalde sterk tijdens de oorlog van 1914-1918 en het aantal leden van de dierentuin daalde mee. Maar vooral het verbod op de lucratieve voorjaarsfeesten (kermis) zorgde voor een financiële aderlating. Toen directeur Fock in april 1923 vertrok, was de situatie in de dierentuin ernstig verslechterd. Alle grote dieren waren ofwel overleden of verkocht aan Burgers’ Dierenpark in ‘s-Heerenberg. Uiteindelijk waren van de zoogdieren alleen de apen nog overgebleven.
Om de financiële problemen van de dierentuin te bestrijden, voerde de nieuwe directeur P.J. Den Hertog in 1925 een aantal veranderingen door. Deze aanpassingen hadden zowel een financieel als een sociaal aspect. Den Hertog introduceerde een vijf rangen systeem voor het lidmaatschap. Dit systeem zorgde voor meer inkomsten, maar voorkwam ook dat het gewone volk met de elite in aanraking kwam.
In de jaren 1920 had de gemeente Den Haag het bouwverbod op de dierentuingrond opgeheven. Het gevolg was dat een deel van de eigenaren de grond, waarvan de waarde door de groei van de stad sterk gestegen was, wilde verkopen.
Gedurende deze jaren werd een strijd uitgevochten tussen verschillende facties binnen het bestuur en de eigenaren.
Het conflict binnen de dierentuin bereikte een hoogtepunt toen directeur Den Hertog in 1928 een artikel in Het Vaderland liet plaatsen waarin hij aangaf een andere baan te ambiëren, wat in feite een verkapte eis voor salarisverhoging was. De voorzitter van de raad van commissarissen, P. Jansen, reageerde hierop met een vacature in de Haagsche Courant: ‘directeur gevraagd’.
Revue artiest en politicus Henri ter Hall kwam in het bestuur, maar belangrijker was de opvolger van Den Hertog. W.K.L.A. Graaf van Bylandt (een petekind van Keizer Wilhelm) was een dierenliefhebber die in een Frans circus had gewerkt. Hij was blij dat hij in 1928 gevraagd werd om directeur te worden van de dierentuin.
Van Bylandt had een uitgebreid netwerk en maakte daar handig gebruik van. Zo ontving de dierentuin in januari 1929 een leeuw en in november een tijger van de Duitse dierenverzamelaar Carl Hagenbeck.
In november 1933 ontving van Bylandt een albino slankaap uit de Congo cadeau. In september 1935 schonk Hendrik Colijn, de secretaris van de Bataafse Petroleum maatschappij (Shell) en bovendien minister-president van Nederland een orang-oetan. In oktober 1935 arriveerden twee brulapen van de dierentuin van Soerabaja en in 1937 schonk Hendrik Rookmaker, de resident van Palembang, weer een olifant.
Naast deze cadeautjes werd er weer uitgebreid in de dierentuin geïnvesteerd. Zo werd het huis van Roodkapje in het wolvenhok gezet en in april 1930 werd een rotspartij voor de berggeiten gebouwd. De grootste publiekstrekker was echter Betsy de olifant. De graaf zorgde hiermee dat het publiek weer massaal terug kwam.
Betsy de olifant paste in een nieuw plan om de dieren weer terug naar Den Haag te halen. Over de jaren heen waren er vier verschillende olifanten met de naam Betsy. De eerste Betsy arriveerde in 1875 als jong olifantje en werd snel een publiekslieveling dankzij haar kunstjes.
De laatste Betsy (nummer IV) kwam in 1937 naar de Haagse Dierentuin. In tegenstelling tot haar voorgangers kreeg ze tijdelijk gezelschap van andere olifanten, Neeltje, Dora en Aida. Al snel verlieten deze drie laatste olifanten de dierentuin weer. Betsy IV bleef en werd soms als lopend reclamebord gebruikt.
Toen de dierentuin in 1943 moest sluiten, verhuisde Betsy IV naar Artis in Amsterdam, waar ze tot in de jaren zestig leefde.
Ondanks pogingen om de financiën te verbeteren, bleven de kosten van de dierentuin stijgen. Dit werd mede veroorzaakt door de salarissen van de 35 personeelsleden die steeds sneller stegen. In december 1935 ging daarom het lidmaatschap opnieuw op de schop en kon de hele bevolking lid worden en nam het aantal leden toe van 1100 naar 4000. De kermis was echter nog steeds de moneymaker.
Verder werd onderhandeld met de gemeente Den Haag om voor ƒ850.000 de dierentuin over te nemen (te kopen). De gemeente moest de dierentuin daarna weer verhuren aan een nieuw op te richten N.V. Dit voorstel kwam echter niet door de raad (19 stemmen voor en 21 tegen).
In 1939 bezochten jaarlijks ongeveer 200.000 bezoekers de dierentuin. Er werd winst gemaakt dankzij de opbrengsten van de voorjaarsfeesten en de verhuur van de zalen. Er rustte echter nog steeds een forse hypotheek op de inboedel.
De dierentuin was bij de stichting in 1863 zes hectare (ha) groot, maar verloor een hectare toen de Koningskade verbreed moest worden. Dit beperkte oppervlak maakte het exploiteren van de dierentuin tot een lastige opgave. Ter vergelijking: de dierentuin van Wassenaar besloeg 15 hectare en Blijdorp in Rotterdam maar liefst 28 hectare. De uitbreidingsmogelijkheden van de Haagse dierentuin waren beperkt, omdat in de loop der jaren het Nassaukwartier rondom de tuin werd gebouwd. Dit zorgde voortdurend voor problemen met de buren.
Een voorval in 1906 illustreert deze spanningen. Een bewoner van de Koningskade liet in 1906 als protest tegen het lawaai van de kinderspeelplaats een scheepshoorn afgaan. Na bemiddeling van de burgemeester werd de speelplaats verplaatst, waarbij de kosten werden gedragen door de omwonenden.
In 1932 stond directeur Van Bylandt voor de rechter wegens klachten van omwonenden uit de Jan van Nassaustraat over nachtelijke geluidsoverlast van de kraanvogels. Van Bylandt verdedigde zich door te stellen dat de dierentuin er eerder was dan de huizen in de wijk en dat de stad om de dierentuin heen was gegroeid. Een nazaat van de hoofdklager woont overigens nog steeds in deze straat.
Op 7 oktober 1940 werd Jonkheer P.J.A. Just de la Paisieres aangesteld als nieuwe directeur. Zijn voornaamste taak was het ontmantelen van de dierentuin en in 1946 was hij uiteindelijk de laatste werknemer. Het Genootschap, gebukt onder zware hypothecaire lasten, had een contract gesloten met een bouwcombinatie die een optie had om uiterlijk op 20 mei 1943 de gronden en opstallen te kopen, waarna de inventaris aan Artis zou worden verkocht en de dierentuin zou worden opgedoekt.
Op last van rijkscommissaris Seyss-Inquart stak de ‘Commissaris voor niet-commercieele Vereenigingen en Stichtingen’ een stokje voor de uitvoering van dit scenario.
Seyss-Inquart woonde een paar honderd meter verderop in het landhuis op Clingendael en probeerde de eerste jaren van de oorlog met zachte hand de Nederlanders voor het Nationaalsocialisme te winnen. Hij stelde op 16 april 1943 dr. K. van Eybergen aan als gemachtigde met de opdracht de fauna, flora en recreatiemogelijkheden voor de Haagse burgerij te behouden.
Van Eybergen richtte per 1 juni 1943 de Stichting Haagsche Dierentuin op en voerde een reorganisatie door. Ondanks de massale belangstelling tijdens de pinksterdagen, waarbij meer dan 6.000 mensen de dierentuin bezochten, bleef de toekomst van de dierentuin onzeker. Gezien deze massale belangstelling hoopte Van Eybergen echter na afloop van de oorlog de dierentuin drastisch te kunnen vernieuwen.
Uiteindelijk maakte Seyss-Inquart een half jaar later toch een einde aan de Dierentuin. De bouw van de Atlantikwall, een verdedigingslinie door de nazi’s, ging dwars door het terrein van de dierentuin. Op 6 september 1943 viel, na tachtig jaar van bestaan, definitief het doek voor de Haagse Dierentuin.
De Dierentuin lag in de zuidwestelijke hoek van dit verdedigingswerk, voor de bouw waarvan langs de Raamweg-Koningskade één doorlopende muur werd opgetrokken, die op de hoek Koningskade-Benoordenhoutseweg overging in de met bunkers versterkte tankgracht door het Haagse Bos. Eind november 1943 was de liquidatie van de dierentuin voltooid.
De Atlantikwall was een enorme verdedigingslinie die door Nazi-Duitsland tijdens de Tweede Wereldoorlog werd aangelegd. Deze verdedigingslinie, die meer dan 5.000 kilometer lang was, strekte zich uit langs de westkust van de bezette gebieden in West-Europa. Het doel van de Atlantikwall was om een mogelijke geallieerde invasie tegen te houden en de kustgebieden te beschermen.
Enkele grote dieren werd ondergebracht in de Rotterdamse diergaarde Blijdorp, waarmee de dierentuin een jarenlange samenwerking had.
Het merendeel van de dieren en planten bleef echter in Den Haag. Deze dieren en planten, waaronder 5 bijenvolken, 12 viervoeters (te weten 2 kamelen, 2 zebra’s, 2 lama’s, 4 maneschapen, 1 zeboe en 1 bison en 54 vogels (waaronder fazanten, zwanen, pelikanen, nandoes, eenden en ganzen). werden verplaatst naar het Zuiderpark, waar speciale voorzieningen waren getroffen. Ook werden ongeveer 5400 planten verhuisd naar het park.
De NSB-burgemeester van Den Haag, Westra, en de Secretaris-generaal van het Departement van Binnenlandse Zaken waren verheugd dat een deel van de dierentuin behouden kon blijven voor de stad. ‘dat U deelt in mijn mening, dat het behoud van een deel van den Dierentuin, als gelegenheid voor ontspanning en leering voor ‘s-Gravenhage van groot belang is’.
Deze vreugde ten spijt ontpopte zich een juridisch steekspel over de exploitatielasten dat in een overeenkomst van 10 augustus 1944 werd beslecht. In een een overeenkomst werd besloten dat de Stichting Haagsche Dierentuin de dieren en planten voor tien jaar in bruikleen zou geven aan de gemeente Den Haag, die verantwoordelijk zou zijn voor de onderhoudskosten.
Het terrein en de gebouwen van de dierentuin werden verkocht aan de gebroeders W.J. en J. Rote uit Wassenaar en Bloemendaal. De uit 459 delen bestaande bibliotheek van het Zoologisch-Botanisch Genootschap werd in mei 1944 aan de gemeente Den Haag geschonken. Op 27 november 1944 werd ook het resterende dieren- en plantenbestand geschonken: ”opdat op deze wijze de kern van de Haagsche Dierentuin voor ‘s-Gravenhage behouden blijft’.
Na de oorlog nam het Nederlandsche Beheersinstituut de afwikkeling van de financiën van de Stichting op zich. In oktober 1945 besloot de gemeente Den Haag de grote dieren aan Blijdorp in bruikleen te geven, wat een jaarlijkse besparing van ongeveer ƒ 10.000 opleverde.
In maart 1947 werd de laatste stap gezet en werden de grote dieren verkocht aan Blijdorp, Dierenpark Wassenaar en Ouwehands Dierenpark in Rhenen. Na de oorlog had de gemeente grotere prioriteiten dan een zieltogende dierentuin en een verzoek om een nieuwe dierentuin te stichten werd daarom afgewezen.
De Atlantikwall werd afgebroken en het meest succesvolle onderdeel van de dierentuin, het Moors Paleis, werd gerestaureerd. Er gingen weer feesten, bijeenkomsten, examens en voorstellingen georganiseerd worden. De overheid zocht ondertussen naar een nieuwe bestemming voor het troosteloze terrein. Bij gebrek aan beter stelden de heren Rote, die de ‘Combinatie-Dierentuin’ in het leven hadden geroepen, het voorlopig open als wandelpark.
In 1950 werd het Haags Montessori Lyceum naast de Moorse zaal gebouwd. Deze school gebruikte echter slechts een klein stuk van het terrein.
Bij het bombardement op het Bezuidenhout van 3 maart 1945 was het provinciehuis aan het Korte Voorhout deels en de ambtswoning van de commissaris van de Koningin volledig verwoest. Het provinciaal bestuur had behoefte aan een nieuw gebouw, dat ruimer van opzet was en ook een eigen statenzaal zou bevatten.
Gezien de schade en de behoefte aan een ruimere opzet, inclusief een eigen statenzaal, werd besloten een nieuw Provinciehuis te bouwen. In 1963 begon de bouw van het nieuwe Provinciehuis aan de andere kant van het Moorse paleis. Dit historische gebouw, dat nog enige tijd kon blijven staan, werd uiteindelijk gesloten op 30 juni 1968.
Kort na de sluiting van het Moorse paleis werd het afgebroken om ruimte te maken voor de uitbreiding van het Provinciehuis en de bouw van het hoofdkantoor van Rijkswaterstaat. Tussen 1995 en 1998 werden de twee, niet zo mooie, oudste delen van het provinciehuis gesloopt en vervangen door nieuwbouw.
De brug over het kanaal bij de Houtweg werd informeel de Dierentuinbrug genoemd. Deze brug werd in 1939 vervangen voor een modernere variant.
Op 14 juli 1939 werd de nieuwe brug over het kanaal van de Koningskade geopend die in 1956 officieel de naam Dierentuinbrug kreeg. Kunstenaar Gra Rueb (1885-1972) verfraaide de brug met twaalf reliëfs geïnspireerd op de fabels van La Fontaine.
Beelden van een uil, adelaar en poema sieren de tuin van het provinciehuis, terwijl in het gebouw een verzameling foto’s van de dierentuin valt te bewonderen.
In 1997 lag er een plan op tafel voor een nieuwe dierentuin in Den Haag. Niet meer op de Zuid-Hollandlaan, maar in het Zuiderpark. Dit idee leek haalbaar, vooral omdat de dierentuin in Wassenaar inmiddels was gesloten. Toch stuitte het plan op fel verzet van dierenrechtenactivisten. Hun grootste zorg was dat de dieren in de geplande dierentuin onvoldoende bewegingsvrijheid zouden krijgen. Uiteindelijk verdween het plan geruisloos van tafel.