Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Jan ten Brink De zomerzon fonkelt en weerkaatst met verblindend schitterlicht op de ruiten van de aanzienlijke huizen in de residentie.
De zomerzon fonkelt en weerkaatst met verblindend schitterlicht op de ruiten van de aanzienlijke huizen in de residentie. Zij straalt een regen van gouden vonken uit over elk voorwerp, dat zij ontmoet: over den rug van den Zwijger op het Plein, over de toppen der boomen aan den Vijverberg, over het eilandje en het spiegelgladde water, dat het oude torentje naast het Mauritshuis bespoelt, over de gevels, die in het Voorhout rijzen, over de glinsterende leien van de Kloosterkerk, over de ruischen de popels voor de Willemskerk,over het onoogelijk stellage in het Willemspark – want wij schrijven 1864 – over dit alles weeft de schitterende zomerzon een mantel van doorschijnend goud.
Mild en grootmoedig van natuur, spatten hare straalbundels met kwistigen overvloed langs hooge muren en grauwe daken naar omlaag, en zoo daalt een schemer van haren gloed in de vochtige keukenkelders aan de straat. Zij dringt verder door,en bezoekt de nederige huisjes der achterbuurten, de sterk bevolkte hofjes, en groet de kwijnende bloempotten der oude vrouwtjes.
Zij werpt een blik in de kleine vertrekjes, en zendt een gulden groet aan de legerstede der armoede, waar hopelooze lijders tevergeefs naar lafenis smachten.Zij zet hare reis voort over schuren en daken, en schiet hare gouden pijlen inmorsige steegjes en gore sloppen, waar havelooze kinderen onder luid gekrijsch een armen vreemden hond met steenworpen verjagen, waar schorre stemmen bij het open- en toeslaan der deuren klinken, waar een dronkaard met wankelenden sta pover hobbelige steenen en vuilnis naar huis spoedt, terwijl hij de vuist balt tegen de lieve zon, die elke ellende zonder schaamte verlicht.
Maar ginds spelen de zonnestralen over de purperen gordijnen, die de pronkvertrekken der fraaie villa’s en paleizen aan de Zeestraat en de Javastraat beschermen, en gluren naar binnen om benijdenswaardig levensgenot of neerslachtige verveling te bespieden,of het statig gelaat der officiëele bezoekers aan zware beproevingen te onderwerpen.
De zomerzon rijst hoog boven den luid gonzenden bijenzwerm in den grooten bijenkorf der residentie –
zij schenkt haar goud gratis aan purper en aan lompen, zijverheldert de cel van den gevangene, het leger van den eenzamen kranke, de werktafel van den bezigen arbeider en de rustbank der leege weelde.
einde fragment
De jongedame aarzelde verder te gaan, toen haar vader haar opgeruimd toeriep: Kom binnen, Eugénie! Wij hebben hier onzen neef Willem Plankman uit Utrecht. Mijne oudste dochter Eugénie, neef! Willem stond eenigszins verlegen van zijn stoel op. Maar Eugénie trad schielijk naar hem toe, en sprak: Ik ben recht in mijn schik u eens te ontmoeten, neef! Het scheen wel of we nooit iemand van Mama’s familie zouden mogen zien!
Een treurig verlies brengt u hier – ik heb er hartelijk deel in genomen! En Eugénie reikte hem met de grootste ongedwongenheid de blanke, teere hand. Moeilijk zou het te beschrijven zijn, wat thans met Willem voorviel. De ongedachte, natuurlijke, treffende welwillendheid van de jongedame, die hij als zijne nicht mocht begroeten, overstroomde hem plotseling met eene gewaarwording van blijdschap en geluk, zooals hij nog nooit ondervonden had.
Zijn gewone blos steeg weer naar zijne wangen – hij deed zich geweld aan, want een traan zou bijna zijne aandoening hebben verraden. Fluisterend antwoordde hij: Ik dank u voor uwe goedheid, nicht! Mijne goedheid! – hervatte Eugénie glimlachend. – Ik zou er niet te veel op rekenen! Als we later nader kennis maken, val ik je stellig af, niet waar, Papa? Daar kan ik niet over oordeelen, dat behoort niet tot mijn departement, zooals je moeder zou zeggen! – antwoordde de heer Van Roggeveen evenzoo glimlachend.
Neef Plankman! We geven vandaag een diner! Heeft Papa u geïnviteerd? Willem keek vluchtig naar zijn oom, en daar deze snel wenkte, boog hij stilzwijgend. Willem komt bij ons logeeren, niet waar? – vroeg de heer Van Roggeveen.
De buitengewone hartelijkheid van vader en dochter deden den jonkman bijna de bewustheid van zijn toestand verliezen – het was of hij in eene tooverwereld leefde. De onbekende tante echter bleef hem voor den geest zweven, en riep al het verleden wakker. Daarom zeide hij zoo beleefd mogelijk, dat hij maar voor een paar dagen in Den Haag kon blijven, dat hij zijn intrek in een hotel genomen had, maar dat hij van harte gaarne den maaltijd zou bijwonen.
In dit Haagse verhaal verzet de gevallen aristocrate mevrouw De Roggeveen zich tegen de liefde van haar dochter voor de neef van haar man, de vrijdenker Willem Plankman. Deze student is van een lagere afkomst en de deftige barones wil hem eerst niet ontvangen want ‘impossible à recevoir.
Ze geeft onder druk van haar man toe, maar aan het einde van het verhaal ontploft de boel: ‘Zou ik een heel leven onder moeite en kommer hebben doorgebracht, om voor alles mijn naam en stand in de maatschappij eervol te handhaven, en nu aan ’t eind van al mijn lijden nog mijne dochter moeten afstaan aan een godloochenaar en een schrijver om den broode!
Jan ten Brink (van de Jan ten Brinkstraat) schreef de roman De schoonzoon van mevrouw De Roggeveen in 1872.