De nieuwe mevrouw Garvliet (kort verhaal)

Cornélie Noordwal Een anderen keer wandelde hij met den poelek naar de Bankastraat, omdat daar een mevrouw woonde, die den poelek zoo erg graag zien wilde, en waarachtig, de poelek hief opeens als een jonge haan, een schel gekraai aan.

De nieuwe mevrouw Garvliet (kort verhaal)

Cornélie Alexandrine Noordwal

Het benieuwde Garvliet, terwijl zij samen naar de Joan Maetsuickerstraat wandelden, wanneer hij toch eens eindelijk van de schoonfamilie verlost zou wezen. Och nooit, want ook met een tweede huwelijk zouden zij nog „verlangen” naar den poelek.

Einde Fragment

De Martoriusjes en Florisje kwamen onder leiding van Mietje goedennacht zeggen. „Nacht, lieve kinderen,” voegde Béatrice de drie M’s toe, maar zij kón den poelek niet zoo koeltjes laten gaan, hij was er te doddig voor. Half trok zij hem en half klauterde hij op haar schoot, en hij sloeg zijn armpjes stijf om haar hals en kuste haar. „Wat heb je vandaag wel gedaan, Florisje?” „Was zoo’n waai vandaag,” zei Forisje, doelend op een verfrisschend briesje, „en Florisje ep gepeeld met Gaatie en Mietie. Peel jij ook?” „Zij speelt met mannenharten!” gaf dokter Luite antwoord voor haar. „Daar is ’t nou de tijd voor.” „Anneharte ” murmelde de poelek, „nou tijd voor.”

„Mietje, neem dat kind toch mee!” riep Anna in wanhoop. „En jullie drieën ook, Arnoldje, Agaatje en Henritje, vooruit! och Betty toe, zet Florisje nou neer, hij heeft zoo’n slaap.” „Jakkes, ik hou van meneer van de Corve,” pruttelde Agaatje, „en ik heb een pennemesje van meneer, en ik krijg een pop ook, nietwaar meneer?” „Ja zeker,” zei Fred, die wenschte dat hij die arme wurmen maar eens flink mocht voeden. „Je moet me goed je adres zeggen, hoor Agaatje! Zeg ’t me maar in mijn oor.” „Joan Maetsuickerstraat,” herhaalde Agaatje nog eens. „Suiker is zoo heerlijk, u kan ’t makkelijk onthouen.” .Agaatje!” bestrafte Laura, die met een loup Freds begonnen aquarel zat te bestudeeren, en dacht dat het ongelukkige Agaatje (zoo dolgraag lezend en hoorend van eten en drinken) pogingen aanwendde om geestig te zijn — „Niet zulke flauwe grappen. Je bent nog niet in staat tot woordspelingen.

Garvliet keek Béatrice eens aan, die echter vol medelijden Agaatje aanstaarde. Fred balde de vuist, gelijk hij dien dag veelmaal achter den rug der supérieure Laura gedaan had. „Zeggen jullie nou toch goeiennacht,” fluisterde Mietje, de kindermeid, die zich verlegen en onbeholpen gevoelde in de kamer met al de visite, en doodsbang voor nicht Clara was. „Nacht.. . . Bêtise!” juichte de poelek, weer gekomen bij zijn vriendin; even voor het viertal Mietje natoog. „Hij beleedigt u,” zei Garvliet, die wenschte dat bij nu eens iets meer van dat meisje mocht hooren dan ja en neen. ’t Werd eentonig.

Einde Fragment

Een anderen keer wandelde hij des Zondags met den poelek naar de Bankastraat, omdat daar een mevrouw woonde, die den poelek zoo erg graag zien wilde, en waarachtig, de poelek hief opeens als een jonge haan, een schel gekraai aan, wrong zich weg uit zijns vaders hand, en liep, voor Garvliet het verhinderen kon, toe naar twee dames aan de overzijde, een jonge en een oudere ,Bêtise!” riep de poelek „Bêtise bij treintie oma!” En hij moest toelaten dat het kind haar pakte en zij het kind, en hij nam zijn hoed af, en zij en haar moeder bogen de hoofden in wedergroet. Ja natuurlijk, ’t was haar moeder. Hij had haar wel eens meer er mee gezien. Hoe drommel, had de poelek haar toch onthouden? Slimme kleine rot. Op die slimheid, was hij, niettegenstaande zijn ergernis, trotsch.

Cornélie Alexandrine Noordwal (1869–1928) was een Haagse schrijfster en rond 1900 een van de meest gelezen schrijfsters van het land. Haar oeuvre omvat veertien romans, novellen en blijspelen. Noordwals werk kenmerkt zich door realistische en humoristische beschrijvingen van het Haagse stadsleven rond 1900. Met speciale aandacht voor de positie van werkende vrouwen, zoals dienstbodes en winkeljuffrouwen. Ze nam verder stelling tegen antisemitisme en het standsbewustzijn van haar tijd.

De nieuwe mevrouw Garvliet uit 1908 volgt het leven van Bekker Garvliet, een jonge weduwnaar die op zoek is naar een nieuwe vrouw. Zijn zoektocht is niet alleen persoonlijk, maar ook praktisch; Bekkers zoontje heeft behoefte aan een moeder. Het woord poelek is een koosnaam voor het zoontje. Het boek legt de vinger op de maatschappelijke druk die op zowel mannen als vrouwen rust om te voldoen aan traditionele rolpatronen.