Abraham Kuyper

Abraham Kuyper was een veelzijdig man: predikant, kerksplitser, hoogleraar aan de door hem gestichte Vrije Universiteit in Amsterdam, kerkelijk voorman, Kamerlid, partijleider, minister-president en journalist.

Abraham Kuyper was een veelzijdig man: predikant, kerksplitser, hoogleraar aan de door hem gestichte Vrije Universiteit in Amsterdam, kerkelijk voorman, Kamerlid, partijleider, minister-president en journalist.

Abraham Kuijper werd in 1837 in het strenggelovige Maassluis geboren. Hij werd net zoals zijn vader predikant. Niet tevreden met de vrijzinnige richting die de hervormde kerk opgegaan was, switchte Abraham in 1865 naar de gereformeerde orthodoxie gebaseerd op de leer van de zestiende-eeuwse reformator Johannes Calvijn.

Kuyper wilde graag opkomen voor de ‘gewone’ gereformeerden, de kleine luyden. Hij keerde zich tegen de beginselen van de Franse revolutie en noemde zich anti-revolutionair. Volgens de anti-revolutionaire opvattingen ging het overheidsgezag uit van God en niet van de mensen. Gods Woord moest richtsnoer zijn voor het overheidshandelen.

Den Haag

Abraham werd in 1874 Kamerlid voor de Antirevolutionairen en verhuisde in alle stilte naar Den Haag zonder zijn vele Amsterdamse vrienden daarvan op de hoogte te stellen.

In eerste instantie woonde hij op de Bezuidenhoutseweg in een ruim en breed, maar niet hoog pand waarin vroeger de uitspanning Pax Intrantibus zat. Dit huis werd echter al snel ingeruild voor een woonhuis met wat meer statuur, de Kanaalstraat nummer 5. Hij nam het pand over van jonkheer de Jonge.

Kuyper die zijn achternaam inmiddels met UY schreef, wilde de orthodoxie in de kerk verankeren. Toen het kerkbestuur niet inging op de eisen van de orthodoxen om het modernisme in de kerk formeel aan te pakken, volgde in 1886 een splitsing. Na deze Doleantie noemde de kerk zich Nederduits Gereformeerde Kerk en later in 1892 de Gereformeerde kerken in Nederland. Vele personen verlieten hierop de Hervormde kerk.

Haagse Doleantie

Haagse hervormden drongen er bij de kerkenraad op aan om ook de banden met de synode te verbreken. In tegenstelling tot Amsterdam en Rotterdam koos echter geen enkele predikant de kant van de dolerenden.

Splitsing

De afsplitsende, dolerende, kerkgangers moesten dus het heft in eigen handen nemen. In 1886 werd de Bazarlaankerk gesticht. Deze gereformeerde noodkerk deed dienst tot 16 december 1906, waarna de nieuwe Noorderkerk in gebruik werd genomen. Het was een kleine rechthoekige zaal met een traditionele kansel aan de achtermuur en het orgel boven het toegangsportaal geplaatst.

Vanaf het begin van 1887, werden kerkbijeenkomsten gehouden in de mandenmakerswerkplaats van Arie Schuil aan de Haagweg, hoek Nieuweslag. Op zaterdagavond werd de werkplaats aangeveegd, stoelen geplaatst, kisten met planken neergezet en de kerk was gereed.

Het huisorgeltje van Schuil begeleidde de gemeentezang.

Het aantal kerkleden groeide en in de loop van 1887 werd in enkele maanden tijd een kerkje gebouwd aan de Emmastraat achter de dorpssmid Hoogendoorn.

In 1892 doleerden de Christelijke Gereformeerde Kerken in de Wagenstraat en de Nobelstraat. Dominee J. Wisse, sinds 1878 dominee in de Wagenstraat, weigerde zich echter aan te sluiten bij de beweging van Abraham Kuyper. Op 20 juli 1892 besloot hij zelfstandig te blijven onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland.

De afsplitsers besloten grond te kopen in de Snoekstraat en hier een kerk te bouwen.

Scheveningen

De Doleantie trok ook in Scheveningen haar sporen.

In 1893 verrees aan de Nieuwe Laantjes een eigen godshuis. De hervormde gemeente zag deze concurrentie met lede ogen aan. Er werd daarom haast gemaakt met de bouw van een tweede kerk om ‘overloop’ te voorkomen. Ironisch genoeg werden in hetzelfde jaar 1893 een gereformeerde en een hervormde kerk geopend, beide ontworpen door architect Roelof Kuipers.

Maar toch stak de aanhang van de Haagse Doleantie met slechts 2,3 procent van de hervormden mager af tegen het landelijk gemiddelde van bijna 8 procent.

Onderwijs

Na de dood van Thorbecke maakte de liberale Jan Kappeyne van de Coppello grote stappen. In 1877 bracht hij als minister van Binnenlandse Zaken een schoolwet tot stand die het openbaar onderwijs kwalitatief en financieel sterk verbeterde. Juist daardoor voelde het bijzonder onderwijs zich gediscrimineerd. Kuyper verliet hierop de Tweede Kamer.

Dagblad

De charismatische Kuyper had eerder in 1872 de krant De Standaard opgericht, waarin hij als opinieleider zijn achterban opzweepte. Hij liet een reeks artikelen verschijnen die zijn ‘soevereiniteit in eigen kring’ moesten onderbouwen.

De overheid moest niet alles regelen, maar burgers konden dit best zelf doen in hun eigen maatschappelijke verbanden.

Zijn emotionele en persoonlijke taal raakte zijn publiek diep. De bedaarde politici verafschuwden echter die ‘volksopgewondenheid’. De socialist Domela Nieuwenhuis schreef veel later: “Gij en ik, wij zijn buitengemeen geliefd en buitengewoon gehaat.”

Samenwerking met de katholieken

Abrahams dagblad De Standaard was een handig middel om de gereformeerde achterban te mobiliseren. En dit wierp zijn vruchten af in 1878 toen een voor die tijd unieke samenwerking ontstond tussen de antirevolutionairen en de katholieken.

De dominee Abraham Kuyper en de priester Herman Schaepman zetten in dat jaar hun schouders onder een volkspetitionnement, waarbij ruim 300.000 protestanten en 164.000 katholieken de koning smeekten om de schoolwet niet te tekenen.

Kuyper verdedigde zijn samenwerking met de katholieken met de woorden “Wij stoelen op dezelfde wortel des Geloofs”. Koning Willem III trok zich overigens weinig aan van dit proto-referendum en tekende gewoon de schoolwet.

Kuyper voegde hierop de plaatselijke Antirevolutionaire kiesverenigingen samen en richtte op 3 april 1879 de eerste politieke partij van Nederland op, de Anti-Revolutionaire Partij (ARP).

Kiesrecht

Kuyper realiseerde zich dat als hij zijn doelen wilde bereiken een dagblad en een politieke partij onvoldoende waren. De uitbreiding van het kiesrecht vormde een cruciale stap naar de emancipatie van de achterban. Meer gewone stemgerechtigden zouden er immers voor zorgen dat Kuyper met de ARP zijn politieke doelstellingen kon bereiken. Zowel de uitbreiding van het kiesrecht als het aaneensmeden van het gewone volk zouden echter een complexe opgave blijken.

Samenwerking met de liberalen

In 1891 wilde de liberale Johannes Tak van Poortvliet dat alle mannen die konden lezen en schrijven en geen bedeling ontvingen moesten kunnen stemmen. De kwestie leidde tot een voor Nederlandse begrippen ongekend politieke strijd tussen ‘Takkianen’ en ‘anti-Takkianen’, die dwars door politieke stromingen heen liep. De starre Kuyper zag hierin een kans en steunde opnieuw soepel zijn politieke tegenstander.

Zijn grote missie, de emancipatie van de gereformeerde kleine luyden, kwam met de uitbreiding van het kiesrecht weer stapje dichterbij.

Ondertussen bleef zijn krachtige stijl en gespierde taal wrevel opwekken. De Liberalen vonden zo’n partij met een sterke leider maar verdacht. Een van hen, Willem Hendrik de Beaufort, bestempelde Kuyper als ‘het type van den politicus der democratische maatschappij, naar Amerikaansch model’. Hij bedoelde een populist die de massa bespeelde. Door zijn volgelingen werd Kuyper echter gezien als de door God gegeven leider.

Abraham werd in 1896 weer in de Tweede Kamer gekozen en met de volgende verkiezingen van 1901 werd hij zelfs minister-president.

In de huiselijke kring van Kuyper was het inmiddels al een tijdje regel dat Kuyper niet meer persoonlijk de post uit de bus zou halen, omdat elke postbestelling een stroom van haatbrieven, persoonlijke beledigingen en vuil bevatte.

Sultan van de Kanaalstraat

Kuypers ministerschap zorgde in meerdere opzichten voor een breuk met het verleden. Meer dan zijn vooral liberale voorgangers, profileerde Kuyper zich als een echte premier en de onbetwiste leider van zijn kabinet.

Hij liet bij koninklijk besluit het reglement van orde van de ministerraad wijzigen om zo zijn voorzitterschap formeel kracht bij te zetten. Daar kwam vanuit de Eerste en Tweede Kamer veel kritiek op.

Met name de liberalen meenden dat Kuyper misbruik maakte van het minister-presidentschap. Zijn collega’s in de ministerraad dachten daar echter anders over. Abraham bleek namelijk erg bereid tot overleg en hij gaf zijn collega’s de ruimte. Volgens partijgenoot en minister A.F. de Savornin Lohman luisterde Kuyper ‘gaarne’ naar de raad, ‘als men maar zorgt, dat hij openlijk nooit ongelijk krijgt’.

Hoewel Kuyper minister van Binnenlandse Zaken was, bemoeide hij zich met uiteenlopende vraagstukken en reisde hij veel naar het buitenland. Hij werd daarom gekscherend de minister van buitenlandsche reizen genoemd.

Geen Torentje

Kuyper was de enige minister van Binnenlandse Zaken na Thorbecke die geen zitting had in het Torentje. Na zijn aankomst op het ministerie liet hij namelijk al vrij snel een nieuwe werkkamer inrichten, die meer centraal in het gebouw was gelegen.

Hier werkte Kuyper gedurende de vier jaar dat zijn ministerschap duurde. Hoewel Kuyper dus voor een centrale werkplek koos, sloot hij zich ook van de buitenwereld af. Zodra hij zijn kamer betrad, sloot hij de gordijnen en werkte hij bij elektrisch licht, zelfs op klaarlichte dag als de zon scheen. Een gewoonte die, naar gezegd werd, menig wandelaar op de Vijverberg in verbazing deed stilstaan.

Voor 1901 was het gebruikelijk om vlakbij de Tweede Kamer te vergaderen , in één van de zalen van het nieuwe ministerie van Justitie. Kuyper hechtte echter aan decorum en verplaatste de bijeenkomsten van de ministerraad naar de Trêveszaal, één van de fraaiste vergaderzalen op het Binnenhof.

Worgwetten

Het belangrijkste wapenfeit van het kabinet-Kuyper (1901-1905) was het breken van de spoorwegstaking in 1903. In januari 1903 braken in de havens van Amsterdam stakingen uit. De werkgevers wilden daarop spoorwegarbeiders inschakelen bij het lossen van de boten. Uit protest daartegen brak in het hele land een spoorwegstaking uit.

Het kabinet-Kuyper diende als reactie op deze gebeurtenissen wetsvoorstellen in die stakingen bij openbare diensten moesten verbieden. Ondanks hevig verzet werd het wetsontwerp al op 11 april 1903 opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.

Staken of daartoe oproepen door ambtenaren of ‘eenig in het openbaar spoorwegverkeer voortdurend of tijdelijk werkzaam gesteld persoon’ kon bestraft worden met straffen die opliepen tot maximaal vier jaar. Tegenstanders van de wet zouden nog lange tijd spreken over de ‘worgwetten van Kuyper’. Hierdoor werd hij een van de meest gehate personen in Nederland.

Het einde

Wilhelmina

Koningin Wilhelmina en Kuyper konden niet goed met elkaar opschieten. Kuyper, die destijds 64 jaar oud was en dus tientallen jaren ouder dan de jonge koningin van 21, stond eigenlijk sceptisch tegenover het idee van ‘Een vrouw op de troon! Onnatuurlijk en tegen Gods wil.’ Bij de beëdiging van Wilhelmina in 1898 was Kuyper zelfs weggebleven om te voorkomen dat hij een eed van trouw moest afleggen.

Toen Kuyper belast werd met het vormen van een regering, drong Wilhelmina er sterk op aan dat hij ook rooms-katholieke ministers zou selecteren en de strijd van de Transvalers en in Atjeh zou blijven ondersteunen. De verhouding tussen hen verslechterde verder toen Kuyper in zijn eigen tijdschrift ‘De Standaard’ verslag uitbracht van vertrouwelijke gesprekken met Wilhelmina en bovendien kritische artikelen schreef over het uitblijven van een troonopvolger.

In 1905 viel het kabinet Kuyper. Het kabinet bleek geen groot succes te zijn geweest. Abraham de Geweldige stond niet bekend als een traditionele bestuurder, maar eerder als een partijorganisator en profeet. Desondanks verwachtte hij wel dat hij vier jaar later, in 1908, opnieuw zitting zou nemen in de Tweede Kamer. En dat gebeurde ook daadwerkelijk. Niettemin vond de vorstin dat de Sultan van de Kanaalstraat, als minister-president, wat teveel vrijheid had genomen in zijn handelen en haar te weinig respect had betoond. Dr. Kuyper nam in 1912 afscheid van de Tweede Kamer en werd een jaar later, in 1913, lid van de Eerste Kamer

De ARP ging in 1909 van tien naar vijfentwintig zetels (van de honderd) en werd daarmee de grootste partij. Een groot succes. De ARP leverde wel ministers, maar de bijna zeventigjarige Kuyper was echter dermate beschadigd dat zijn politieke rol uitgespeeld was.

Chantage

Vlak na de verkiezingen van 1909 publiceerde het socialistische dagblad Het Volk op 27 juni een artikel waarin uitgelegd werd dat ene Mathilde Westmeijer de ARP-voorman zeven jaar lang gechanteerd had.

De afpersingspraktijken begonnen in 1902, toen de Amsterdamse gebroeders Lehmann graag een ridderorde wilden ontvangen.

Ze schakelden Westmeijer in vanwege haar goede contacten met Abraham Kuyper, die op dat moment minister van Binnenlandse Zaken was. Zij had zich voorgedaan als een vrouw met nuttige connecties die graag Kuyper en zijn partij wilde helpen.

Kuyper was op dat aanbod ingegaan en had via, via, grote bedragen van de zakenmannen ontvangen. Een jaar later, in 1903, kreeg Lehman zijn onderscheiding, officier van Oranje-Nassau.

Mathilde had echter brieven van Kuyper in bezit en liet doorschemeren dat ze een dagboek bijhield. Zowel Kuyper als Lehmann betaalden in de jaren daarop duizenden guldens om haar af te kopen.

Onderzoek

Er volgde een uitgebreid onderzoek, waarbij Mathilde ook werd ondervraagd. Ze was echter goed voorbereid en financieel gecompenseerd door Kuyper. Het latere rapport van het onderzoeksteam pleitte Kuyper vrij van alle beschuldigingen.

Er was geen bewijs gevonden voor een verband tussen de inkomsten en giften van Lehmann en de relaties die Kuyper met beiden had onderhouden. Er was dus geen sprake van corruptie. Hiermee werd de Lintjesaffaire als openbare kwestie afgesloten. Toch zou Mathilde Westmeijer Kuyper nog jarenlang blijven chanteren en hem lastigvallen met verzoeken om geld.

In eigen gereformeerde kring besefte men dat Kuyper als een zondig mens had gehandeld, maar de sterke en bijna mystieke band tussen Kuyper en zijn volgelingen was niet gemakkelijk te verbreken.

Wandelen door Den Haag

Kuyper wandelde precies twee uur per dag om fris te blijven voor zijn werk. Hij trok het liefst alleen Den Haag door en volgde altijd dezelfde route. Kuyper was klein van gestalte, zwaar gebouwd en had een opvallend groot hoofd, waardoor hij op straat gemakkelijk te herkennen was. Hij leek sterk op de destijds bekende karikatuur die Albert Hahn van hem tekende.

Kuyper had een eigenaardige gewoonte: hij liep in de Venestraat vaak op de verkeerde stoep, tegen het verkeer in. Dames die voor hem opzij moesten en hem niet kenden, keken hem licht verontwaardigd aan. Waarschijnlijk deed hij dat om de mensen die hij tegenkwam recht in het gezicht te kunnen zien. Soms stond hij zelfs even dwars om anderen te laten passeren.

Op zijn punctuele avondwandeling liep hij altijd de twee en een halve kilometer naar het stationskoffiehuis café Neuf, vlakbij het Hollands Spoor aan de rand van de stad. Dit was een rustige verversingstent , met een grote tuin.

Hier nam Abraham een versnapering en rustte hij wat uit voordat hij aan de terugreis begon. Het was een lange wandeling, heen en terug naar zijn grote woonhuis in de Kanaalstraat.

Nadagen

Abrahams zeventigste verjaardag op 29 oktober 1907 werd uitgebreid gevierd. Hij ontving van 15.000 fans een boekenkast en een geschilderd portret. Kuyper werd de hele dag in het zonnetje gezet met vele toespraken van vrienden en partijgenoten. Dit hoogtepunt was echter ook zijn laatste grote publieke optreden.

In België volgde echter op 21 september 1911 nog een publiek optreden toen dr. Kuyper gearresteerd werd omdat hij naakt voor het raam van zijn Brusselse hotelraam stond. Dit was extra pikant omdat Kuypers partij, de ARP, een paar maanden eerder een ideologische triomf had geboekt met de totstandkoming van de ‘Wet tot bestrijding der zedeloosheid’. Kuyper bagatelliseerde later het voorval.

Teleurstelling

Abraham Kuyper voelde zich als een schelm weggejaagd, maar bleef zich toch gevraagd en steeds meer ongevraagd met de ARP bemoeien. Zijn zelfinzicht was beperkt en de teleurstelling in zijn voormalige collega’s was nog groter.

In een brief aan zijn vriend en partijgenoot Idenburg schreef hij: ‘Het is stil aan mijn bureau, niemand komt meer bij mij voor mij voor raad of advies.’

Kuyper wilde graag dat dezelfde Idenburg zijn opvolger als partijleider zou worden. Toen de 81-jarige Kuyper in oktober 1918 echter aftrad als partijleider werd duidelijk dat Kuypers invloed dermate verschrompeld was dat Hendrik Colijn zijn opvolger zou worden en niet Idenburg.

Aan het einde van 1919 legde Kuyper zijn hoofdredacteurschap van De Standaard neer waarna hij op 8 november 1920 overleed.

Begrafenis

‘Op den 12den dag van November van het jaar onzes Heeren 1920, hebben duizenden, tienduizenden stilgestaan. Niet één oogenblik, maar uren stilgestaan. In de straten, waar de rouwklagers henengingen, omdat een mensch naar zijn eeuwig huis was gegaan.’

Kuyper werd begraven via de Zuiderkerk. Vanwege de overgrote belangstelling was op een speciaal terrein op de begraafplaats Oud Eik en Duinen een tijdelijk graf klaar gemaakt, waarin het stoffelijk overschot werd neergelaten. Na de plechtigheid werd Kuyper in zijn eigen grafkelder bijgezet. Het grafnummer is KD 1129 of 1-1432.

Straat, Dam, Brug en Huis Dr. Kuyperstraat

Na de dood van Kuyper ontstond het plan om de Kanaalstraat, waar Kuyper bijna 45 jaar gewoond had, om te dopen naar Dr. Kuyperstraat.

Er bestond echter al sinds 1896 een Willem Kuijperstraat, vernoemd naar een lid van de Scheveningse reddingsbrigade die in 1840 verdronk bij de redding van schipbreukelingen.

Verder bestond bij de Zuidwal de Kuiperstraat, vernoemd naar de kuiperij die aan de brouwerij de Rode Leeuw verbonden was. Deze laatste straat werd in 1922 herdoopt in Rode Leeuwstraat.

In 1969 werd een dam in het Kanaal gelegd die vanaf 2 december van dat jaar de Dr. Kuyperdam genoemd werd. Deze dam werd in 2015 vervangen door de Dr. Kuyperbrug.

Kuyperhuis

Een paar maanden na het overlijden van Kuyper, op 20 april 1921, werd in Den Haag de Dr. A. Kuyperstichting opgericht. En het woonhuis van Kuyper aan de Dr. Kuyperstraat nummer 5 werd het hoofdkantoor. De vroegere woonkamers van dr. Kuyper werden als vergaderkamers ingericht, maar de belangrijkste kamer was echter Abrahams‘ oude werkkamer die ingericht bleef alsof de oude leider ieder moment kon terugkomen.

Statige schilderijen met taferelen uit de religieuze geschiedenis, welwillend door het Rijk in bruikleen afgestaan, droegen bij aan een stemmige en toch gezellige uitstraling van de vertrekken. Verder bleef de complete bibliotheek in het Kuyperhuis aanwezig. De ARP gebruikte het Kuyperhuis bijna zestig jaar lang als partijbureau.

CDA

De ARP fuseerde op 11 oktober 1980 met de protestantse CHU en de katholieke KVP.

De nieuwe partij kreeg de naam Christen-Democratisch Appèl (CDA). Deze partij kocht de naastliggende panden voor 6 miljoen gulden waardoor een groot hoofdkantoor ontstond.

De exploitatiekosten van 500.000 gulden per jaar drukten echter zwaar op het CDA-budget en al vanaf 1988 startte periodiek een discussie of er niet gezocht moest worden naar een goedkoper onderkomen: ‘we kunnen geen museum onderhouden’.

De Kuypertraditie woog echter zwaar, maar de kosten wogen nog zwaarder en in 2004 werd de knoop dan toch doorgehakt. Het Kuyperhuis werd verkocht en vervangen door een onderkomen aan het Buitenom 18, het vroegere hoofdkantoor van de DuinWaterLeiding. Ter compensatie werd één van de ruimtes in de nieuwe locatie ingericht als de oorspronkelijke werkkamer van Abraham Kuyper.

De republikeinse president George W. Bush verraste op 21 mei 2005 zijn gehoor in Calvin College, Michigan, door Abraham Kuyper ten voorbeeld te stellen van zijn compassionate conservatism.

DoleantieDoleantie: Hierbij ging het om Kuypers overtuiging dat er verschillende kringen bestonden zoals die van de kunst, de wetenschap, van het huiselijke, het zedelijke en het maatschappelijke, die alle van God een eigen levenswet hadden ontvangen. Deze kringen waren soeverein, dat wil zeggen dat daarbinnen de levenswet richtinggevend moest zijn en de staat in principe geen zeggenschap had.

De staat vormde een eigen kring met een eigen taak: rechtsbedeling en wetshandhaving. Ingrijpen binnen een kring mocht de staat slechts in een bijzondere situatie, namelijk wanneer er in die kring van een zodanige desorganisatie sprake was dat het individu in de knel dreigde te komen.