Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Physical Address
304 North Cardinal St.
Dorchester Center, MA 02124
Abraham Kuyper was een veelzijdig man: predikant, kerksplitser, hoogleraar aan de door hem gestichte Vrije Universiteit in Amsterdam, kerkelijk voorman, Kamerlid, partijleider, minister-president en journalist.
Abraham Kuyper was een veelzijdig man: predikant, kerksplitser, hoogleraar aan de door hem gestichte Vrije Universiteit in Amsterdam, kerkelijk voorman, Kamerlid, partijleider, minister-president en journalist.
Abraham Kuijper werd in 1837 in het strenggelovige Maassluis geboren. Hij werd net zoals zijn vader predikant. Niet tevreden met de vrijzinnige richting die de hervormde kerk opgegaan was, switchte Abraham in 1865 naar de gereformeerde orthodoxie gebaseerd op de leer van de zestiende-eeuwse reformator Johannes Calvijn.
Kuyper wilde graag opkomen voor de ‘gewone’ gereformeerden, de kleine luyden. Hij keerde zich tegen de beginselen van de Franse revolutie en noemde zich anti-revolutionair. Volgens de anti-revolutionaire opvattingen ging het overheidsgezag uit van God en niet van de mensen. Gods Woord moest richtsnoer zijn voor het overheidshandelen.
Abraham werd in 1874 Kamerlid voor de Antirevolutionairen en verhuisde in alle stilte naar Den Haag zonder zijn vele Amsterdamse vrienden daarvan op de hoogte te stellen.
In eerste instantie woonde hij op de Bezuidenhoutseweg in een ruim en breed, maar niet hoog pand waarin vroeger de uitspanning Pax Intrantibus zat. Dit huis werd echter al snel ingeruild voor een woonhuis met wat meer statuur, de Kanaalstraat nummer 5. Hij nam het pand over van jonkheer de Jonge.
Kuyper die zijn achternaam inmiddels met UY schreef, wilde de orthodoxie in de kerk verankeren. Toen het kerkbestuur niet inging op de eisen van de orthodoxen om het modernisme in de kerk formeel aan te pakken, volgde in 1886 een splitsing. Na deze Doleantie noemde de kerk zich Nederduits Gereformeerde Kerk en later in 1892 de Gereformeerde kerken in Nederland. Vele personen verlieten hierop de Hervormde kerk.
Haagse hervormden drongen er bij de kerkenraad op aan om ook de banden met de synode te verbreken. In tegenstelling tot Amsterdam en Rotterdam koos echter geen enkele predikant de kant van de dolerenden.
De afsplitsende, dolerende, kerkgangers moesten dus het heft in eigen handen nemen. In 1886 werd de Bazarlaankerk gesticht. Deze gereformeerde noodkerk deed dienst tot 16 december 1906, waarna de nieuwe Noorderkerk in gebruik werd genomen. Het was een kleine rechthoekige zaal met een traditionele kansel aan de achtermuur en het orgel boven het toegangsportaal geplaatst.
Vanaf het begin van 1887, werden kerkbijeenkomsten gehouden in de mandenmakerswerkplaats van Arie Schuil aan de Haagweg, hoek Nieuweslag. Op zaterdagavond werd de werkplaats aangeveegd, stoelen geplaatst, kisten met planken neergezet en de kerk was gereed.
Het huisorgeltje van Schuil begeleidde de gemeentezang.
Het aantal kerkleden groeide en in de loop van 1887 werd in enkele maanden tijd een kerkje gebouwd aan de Emmastraat achter de dorpssmid Hoogendoorn.
In 1892 doleerden de Christelijke Gereformeerde Kerken in de Wagenstraat en de Nobelstraat. Dominee J. Wisse, sinds 1878 dominee in de Wagenstraat, weigerde zich echter aan te sluiten bij de beweging van Abraham Kuyper. Op 20 juli 1892 besloot hij zelfstandig te blijven onder de naam Christelijke Gereformeerde Kerk in Nederland.
De afsplitsers besloten grond te kopen in de Snoekstraat en hier een kerk te bouwen.
De Doleantie trok ook in Scheveningen haar sporen.
In 1893 verrees aan de Nieuwe Laantjes een eigen godshuis. De hervormde gemeente zag deze concurrentie met lede ogen aan. Er werd daarom haast gemaakt met de bouw van een tweede kerk om ‘overloop’ te voorkomen. Ironisch genoeg werden in hetzelfde jaar 1893 een gereformeerde en een hervormde kerk geopend, beide ontworpen door architect Roelof Kuipers.
Maar toch stak de aanhang van de Haagse Doleantie met slechts 2,3 procent van de hervormden mager af tegen het landelijk gemiddelde van bijna 8 procent.
Na de dood van Thorbecke maakte de liberale Jan Kappeyne van de Coppello grote stappen. In 1877 bracht hij als minister van Binnenlandse Zaken een schoolwet tot stand die het openbaar onderwijs kwalitatief en financieel sterk verbeterde. Juist daardoor voelde het bijzonder onderwijs zich gediscrimineerd. Kuyper verliet hierop de Tweede Kamer.
De charismatische Kuyper had eerder in 1872 de krant De Standaard opgericht, waarin hij als opinieleider zijn achterban opzweepte. Hij liet een reeks artikelen verschijnen die zijn ‘soevereiniteit in eigen kring’ moesten onderbouwen.
De overheid moest niet alles regelen, maar burgers konden dit best zelf doen in hun eigen maatschappelijke verbanden.
Zijn emotionele en persoonlijke taal raakte zijn publiek diep. De bedaarde politici verafschuwden echter die ‘volksopgewondenheid’. De socialist Domela Nieuwenhuis schreef veel later: “Gij en ik, wij zijn buitengemeen geliefd en buitengewoon gehaat.”
Abrahams dagblad De Standaard was een handig middel om de gereformeerde achterban te mobiliseren. En dit wierp zijn vruchten af in 1878 toen een voor die tijd unieke samenwerking ontstond tussen de antirevolutionairen en de katholieken.
De dominee Abraham Kuyper en de priester Herman Schaepman zetten in dat jaar hun schouders onder een volkspetitionnement, waarbij ruim 300.000 protestanten en 164.000 katholieken de koning smeekten om de schoolwet niet te tekenen.
Kuyper verdedigde zijn samenwerking met de katholieken met de woorden “Wij stoelen op dezelfde wortel des Geloofs”. Koning Willem III trok zich overigens weinig aan van dit proto-referendum en tekende gewoon de schoolwet.
Kuyper voegde hierop de plaatselijke Antirevolutionaire kiesverenigingen samen en richtte op 3 april 1879 de eerste politieke partij van Nederland op, de Anti-Revolutionaire Partij (ARP).
Kuyper realiseerde zich dat als hij zijn doelen wilde bereiken een dagblad en een politieke partij onvoldoende waren. De uitbreiding van het kiesrecht vormde een cruciale stap naar de emancipatie van de achterban. Meer gewone stemgerechtigden zouden er immers voor zorgen dat Kuyper met de ARP zijn politieke doelstellingen kon bereiken. Zowel de uitbreiding van het kiesrecht als het aaneensmeden van het gewone volk zouden echter een complexe opgave blijken.
In 1891 wilde de liberale Johannes Tak van Poortvliet dat alle mannen die konden lezen en schrijven en geen bedeling ontvingen moesten kunnen stemmen. De kwestie leidde tot een voor Nederlandse begrippen ongekend politieke strijd tussen ‘Takkianen’ en ‘anti-Takkianen’, die dwars door politieke stromingen heen liep. De starre Kuyper zag hierin een kans en steunde opnieuw soepel zijn politieke tegenstander.
Zijn grote missie, de emancipatie van de gereformeerde kleine luyden, kwam met de uitbreiding van het kiesrecht weer stapje dichterbij.
Ondertussen bleef zijn krachtige stijl en gespierde taal wrevel opwekken. De Liberalen vonden zo’n partij met een sterke leider maar verdacht. Een van hen, Willem Hendrik de Beaufort, bestempelde Kuyper als ‘het type van den politicus der democratische maatschappij, naar Amerikaansch model’. Hij bedoelde een populist die de massa bespeelde. Door zijn volgelingen werd Kuyper echter gezien als de door God gegeven leider.
Abraham werd in 1896 weer in de Tweede Kamer gekozen en met de volgende verkiezingen van 1901 werd hij zelfs minister-president.
In de huiselijke kring van Kuyper was het inmiddels al een tijdje regel dat Kuyper niet meer persoonlijk de post uit de bus zou halen, omdat elke postbestelling een stroom van haatbrieven, persoonlijke beledigingen en vuil bevatte.
Kuypers ministerschap zorgde in meerdere opzichten voor een breuk met het verleden. Meer dan zijn vooral liberale voorgangers, profileerde Kuyper zich als een echte premier en de onbetwiste leider van zijn kabinet.
Hij liet bij koninklijk besluit het reglement van orde van de ministerraad wijzigen om zo zijn voorzitterschap formeel kracht bij te zetten. Daar kwam vanuit de Eerste en Tweede Kamer veel kritiek op.
Met name de liberalen meenden dat Kuyper misbruik maakte van het minister-presidentschap. Zijn collega’s in de ministerraad dachten daar echter anders over. Abraham bleek namelijk erg bereid tot overleg en hij gaf zijn collega’s de ruimte. Volgens partijgenoot en minister A.F. de Savornin Lohman luisterde Kuyper ‘gaarne’ naar de raad, ‘als men maar zorgt, dat hij openlijk nooit ongelijk krijgt’.
Hoewel Kuyper minister van Binnenlandse Zaken was, bemoeide hij zich met uiteenlopende vraagstukken en reisde hij veel naar het buitenland. Hij werd daarom gekscherend de minister van buitenlandsche reizen genoemd.
Kuyper was de enige minister van Binnenlandse Zaken na Thorbecke die geen zitting had in het Torentje. Na zijn aankomst op het ministerie liet hij namelijk al vrij snel een nieuwe werkkamer inrichten, die meer centraal in het gebouw was gelegen.
Hier werkte Kuyper gedurende de vier jaar dat zijn ministerschap duurde. Hoewel Kuyper dus voor een centrale werkplek koos, sloot hij zich ook van de buitenwereld af. Zodra hij zijn kamer betrad, sloot hij de gordijnen en werkte hij bij elektrisch licht, zelfs op klaarlichte dag als de zon scheen. Een gewoonte die, naar gezegd werd, menig wandelaar op de Vijverberg in verbazing deed stilstaan.
Voor 1901 was het gebruikelijk om vlakbij de Tweede Kamer te vergaderen , in één van de zalen van het nieuwe ministerie van Justitie. Kuyper hechtte echter aan decorum en verplaatste de bijeenkomsten van de ministerraad naar de Trêveszaal, één van de fraaiste vergaderzalen op het Binnenhof.
Het belangrijkste wapenfeit van het kabinet-Kuyper (1901-1905) was het breken van de spoorwegstaking in 1903. In januari 1903 braken in de havens van Amsterdam stakingen uit. De werkgevers wilden daarop spoorwegarbeiders inschakelen bij het lossen van de boten. Uit protest daartegen brak in het hele land een spoorwegstaking uit.
Het kabinet-Kuyper diende als reactie op deze gebeurtenissen wetsvoorstellen in die stakingen bij openbare diensten moesten verbieden. Ondanks hevig verzet werd het wetsontwerp al op 11 april 1903 opgenomen in het Wetboek van Strafrecht.
Staken of daartoe oproepen door ambtenaren of ‘eenig in het openbaar spoorwegverkeer voortdurend of tijdelijk werkzaam gesteld persoon’ kon bestraft worden met straffen die opliepen tot maximaal vier jaar. Tegenstanders van de wet zouden nog lange tijd spreken over de ‘worgwetten van Kuyper’. Hierdoor werd hij een van de meest gehate personen in Nederland.
Koningin Wilhelmina en Kuyper konden niet goed met elkaar opschieten. Kuyper, die destijds 64 jaar oud was en dus tientallen jaren ouder dan de jonge koningin van 21, stond eigenlijk sceptisch tegenover het idee van ‘Een vrouw op de troon! Onnatuurlijk en tegen Gods wil.’ Bij de beëdiging van Wilhelmina in 1898 was Kuyper zelfs weggebleven om te voorkomen dat hij een eed van trouw moest afleggen.
Toen Kuyper belast werd met het vormen van een regering, drong Wilhelmina er sterk op aan dat hij ook rooms-katholieke ministers zou selecteren en de strijd van de Transvalers en in Atjeh zou blijven ondersteunen. De verhouding tussen hen verslechterde verder toen Kuyper in zijn eigen tijdschrift ‘De Standaard’ verslag uitbracht van vertrouwelijke gesprekken met Wilhelmina en bovendien kritische artikelen schreef over het uitblijven van een troonopvolger.
In 1905 viel het kabinet Kuyper. Het kabinet bleek geen groot succes te zijn geweest. Abraham de Geweldige stond niet bekend als een traditionele bestuurder, maar eerder als een partijorganisator en profeet. Desondanks verwachtte hij wel dat hij vier jaar later, in 1908, opnieuw zitting zou nemen in de Tweede Kamer. En dat gebeurde ook daadwerkelijk. Niettemin vond de vorstin dat de Sultan van de Kanaalstraat, als minister-president, wat teveel vrijheid had genomen in zijn handelen en haar te weinig respect had betoond. Dr. Kuyper nam in 1912 afscheid van de Tweede Kamer en werd een jaar later, in 1913, lid van de Eerste Kamer
De ARP ging in 1909 van tien naar vijfentwintig zetels (van de honderd) en werd daarmee de grootste partij. Een groot succes. De ARP leverde wel ministers, maar de bijna zeventigjarige Kuyper was echter dermate beschadigd dat zijn politieke rol uitgespeeld was.
Vlak na de verkiezingen van 1909 publiceerde het socialistische dagblad Het Volk op 27 juni een artikel waarin uitgelegd werd dat ene Mathilde Westmeijer de ARP-voorman zeven jaar lang gechanteerd had.
De afpersingspraktijken begonnen in 1902, toen de Amsterdamse gebroeders Lehmann graag een ridderorde wilden ontvangen.
Ze schakelden Westmeijer in vanwege haar goede contacten met Abraham Kuyper, die op dat moment minister van Binnenlandse Zaken was. Zij had zich voorgedaan als een vrouw met nuttige connecties die graag Kuyper en zijn partij wilde helpen.
Kuyper was op dat aanbod ingegaan en had via, via, grote bedragen van de zakenmannen ontvangen. Een jaar later, in 1903, kreeg Lehman zijn onderscheiding, officier van Oranje-Nassau.
Mathilde had echter brieven van Kuyper in bezit en liet doorschemeren dat ze een dagboek bijhield. Zowel Kuyper als Lehmann betaalden in de jaren daarop duizenden guldens om haar af te kopen.
Er volgde een uitgebreid onderzoek, waarbij Mathilde ook werd ondervraagd. Ze was echter goed voorbereid en financieel gecompenseerd door Kuyper. Het latere rapport van het onderzoeksteam pleitte Kuyper vrij van alle beschuldigingen.
Er was geen bewijs gevonden voor een verband tussen de inkomsten en giften van Lehmann en de relaties die Kuyper met beiden had onderhouden. Er was dus geen sprake van corruptie. Hiermee werd de Lintjesaffaire als openbare kwestie afgesloten. Toch zou Mathilde Westmeijer Kuyper nog jarenlang blijven chanteren en hem lastigvallen met verzoeken om geld.
In eigen gereformeerde kring besefte men dat Kuyper als een zondig mens had gehandeld, maar de sterke en bijna mystieke band tussen Kuyper en zijn volgelingen was niet gemakkelijk te verbreken.
Kuyper wandelde precies twee uur per dag om fris te blijven voor zijn werk. Hij trok het liefst alleen Den Haag door en volgde altijd dezelfde route. Kuyper was klein van gestalte, zwaar gebouwd en had een opvallend groot hoofd, waardoor hij op straat gemakkelijk te herkennen was. Hij leek sterk op de destijds bekende karikatuur die Albert Hahn van hem tekende.
Kuyper had een eigenaardige gewoonte: hij liep in de Venestraat vaak op de verkeerde stoep, tegen het verkeer in. Dames die voor hem opzij moesten en hem niet kenden, keken hem licht verontwaardigd aan. Waarschijnlijk deed hij dat om de mensen die hij tegenkwam recht in het gezicht te kunnen zien. Soms stond hij zelfs even dwars om anderen te laten passeren.
Op zijn punctuele avondwandeling liep hij altijd de twee en een halve kilometer naar het stationskoffiehuis café Neuf, vlakbij het Hollands Spoor aan de rand van de stad. Dit was een rustige verversingstent , met een grote tuin.
Hier nam Abraham een versnapering en rustte hij wat uit voordat hij aan de terugreis begon. Het was een lange wandeling, heen en terug naar zijn grote woonhuis in de Kanaalstraat.
Abrahams zeventigste verjaardag op 29 oktober 1907 werd uitgebreid gevierd. Hij ontving van 15.000 fans een boekenkast en een geschilderd portret. Kuyper werd de hele dag in het zonnetje gezet met vele toespraken van vrienden en partijgenoten. Dit hoogtepunt was echter ook zijn laatste grote publieke optreden.
In België volgde echter op 21 september 1911 nog een publiek optreden toen dr. Kuyper gearresteerd werd omdat hij naakt voor het raam van zijn Brusselse hotelraam stond. Dit was extra pikant omdat Kuypers partij, de ARP, een paar maanden eerder een ideologische triomf had geboekt met de totstandkoming van de ‘Wet tot bestrijding der zedeloosheid’. Kuyper bagatelliseerde later het voorval.
Abraham Kuyper voelde zich als een schelm weggejaagd, maar bleef zich toch gevraagd en steeds meer ongevraagd met de ARP bemoeien. Zijn zelfinzicht was beperkt en de teleurstelling in zijn voormalige collega’s was nog groter.
In een brief aan zijn vriend en partijgenoot Idenburg schreef hij: ‘Het is stil aan mijn bureau, niemand komt meer bij mij voor mij voor raad of advies.’
Kuyper wilde graag dat dezelfde Idenburg zijn opvolger als partijleider zou worden. Toen de 81-jarige Kuyper in oktober 1918 echter aftrad als partijleider werd duidelijk dat Kuypers invloed dermate verschrompeld was dat Hendrik Colijn zijn opvolger zou worden en niet Idenburg.
Aan het einde van 1919 legde Kuyper zijn hoofdredacteurschap van De Standaard neer waarna hij op 8 november 1920 overleed.
‘Op den 12den dag van November van het jaar onzes Heeren 1920, hebben duizenden, tienduizenden stilgestaan. Niet één oogenblik, maar uren stilgestaan. In de straten, waar de rouwklagers henengingen, omdat een mensch naar zijn eeuwig huis was gegaan.’
Kuyper werd begraven via de Zuiderkerk. Vanwege de overgrote belangstelling was op een speciaal terrein op de begraafplaats Oud Eik en Duinen een tijdelijk graf klaar gemaakt, waarin het stoffelijk overschot werd neergelaten. Na de plechtigheid werd Kuyper in zijn eigen grafkelder bijgezet. Het grafnummer is KD 1129 of 1-1432.
Na de dood van Kuyper ontstond het plan om de Kanaalstraat, waar Kuyper bijna 45 jaar gewoond had, om te dopen naar Dr. Kuyperstraat.
Er bestond echter al sinds 1896 een Willem Kuijperstraat, vernoemd naar een lid van de Scheveningse reddingsbrigade die in 1840 verdronk bij de redding van schipbreukelingen.
Verder bestond bij de Zuidwal de Kuiperstraat, vernoemd naar de kuiperij die aan de brouwerij de Rode Leeuw verbonden was. Deze laatste straat werd in 1922 herdoopt in Rode Leeuwstraat.
In 1969 werd een dam in het Kanaal gelegd die vanaf 2 december van dat jaar de Dr. Kuyperdam genoemd werd. Deze dam werd in 2015 vervangen door de Dr. Kuyperbrug.
Een paar maanden na het overlijden van Kuyper, op 20 april 1921, werd in Den Haag de Dr. A. Kuyperstichting opgericht. En het woonhuis van Kuyper aan de Dr. Kuyperstraat nummer 5 werd het hoofdkantoor. De vroegere woonkamers van dr. Kuyper werden als vergaderkamers ingericht, maar de belangrijkste kamer was echter Abrahams‘ oude werkkamer die ingericht bleef alsof de oude leider ieder moment kon terugkomen.
Statige schilderijen met taferelen uit de religieuze geschiedenis, welwillend door het Rijk in bruikleen afgestaan, droegen bij aan een stemmige en toch gezellige uitstraling van de vertrekken. Verder bleef de complete bibliotheek in het Kuyperhuis aanwezig. De ARP gebruikte het Kuyperhuis bijna zestig jaar lang als partijbureau.
De ARP fuseerde op 11 oktober 1980 met de protestantse CHU en de katholieke KVP.
De nieuwe partij kreeg de naam Christen-Democratisch Appèl (CDA). Deze partij kocht de naastliggende panden voor 6 miljoen gulden waardoor een groot hoofdkantoor ontstond.
De exploitatiekosten van 500.000 gulden per jaar drukten echter zwaar op het CDA-budget en al vanaf 1988 startte periodiek een discussie of er niet gezocht moest worden naar een goedkoper onderkomen: ‘we kunnen geen museum onderhouden’.
De Kuypertraditie woog echter zwaar, maar de kosten wogen nog zwaarder en in 2004 werd de knoop dan toch doorgehakt. Het Kuyperhuis werd verkocht en vervangen door een onderkomen aan het Buitenom 18, het vroegere hoofdkantoor van de DuinWaterLeiding. Ter compensatie werd één van de ruimtes in de nieuwe locatie ingericht als de oorspronkelijke werkkamer van Abraham Kuyper.
De republikeinse president George W. Bush verraste op 21 mei 2005 zijn gehoor in Calvin College, Michigan, door Abraham Kuyper ten voorbeeld te stellen van zijn compassionate conservatism.
DoleantieDoleantie: Hierbij ging het om Kuypers overtuiging dat er verschillende kringen bestonden zoals die van de kunst, de wetenschap, van het huiselijke, het zedelijke en het maatschappelijke, die alle van God een eigen levenswet hadden ontvangen. Deze kringen waren soeverein, dat wil zeggen dat daarbinnen de levenswet richtinggevend moest zijn en de staat in principe geen zeggenschap had.
De staat vormde een eigen kring met een eigen taak: rechtsbedeling en wetshandhaving. Ingrijpen binnen een kring mocht de staat slechts in een bijzondere situatie, namelijk wanneer er in die kring van een zodanige desorganisatie sprake was dat het individu in de knel dreigde te komen.
Kuypers was geliefd en gehaat
Bekend is het typeerend verhaal, dat Kuyper, die een hartstochtelijk Alpinist was, op een van zijn bergtochten eens kennis maakte met een anderen Hollander, die hij daar toevallig ontmoette. Zij raakten in een geanimeerd gesprek, wat altijd met Kuyper het geval was, omdat hij met bizonder interesse causeerde. Samen bestegen zij de rotsachtige berghelling. De Hollander amuseerde zich uitermate in zijn gloednieuwen kennis.
Tot het hem opeens inviel, dat zij zich nog niet aan elkander hadden voorgesteld. Hij noemde zijn naam en bleek een overtuigd liberaal te zijn. „Mijn naam is Kuyper ” zei zijn metgezel. Het gelaat van den liberalen Hollander betrok. Ontzet bleef hij een oogenblik staan, als had hij een adder aan de boezem gekoesterd. Toen zei hij: „Maar dan kan ik onmogelijk verder met u klimmen ” Hij draaide Kuyper de rug toe en het dezen verbluft achter.
Kuyper werd door de liberalen in zijn dagen heel erg gehaat. Iemand, die later door Kuypers werken tot diens levensbeschouwing bekeerd werd, schreef eens: „Door mijn familie en door mijn omgeving was Kuyper altijd afgeschilderd als een staatsgevaarlijk man. Bij de ontroerende eensgezindheid in deze beschouwing was er enkel nog maar verschil over de vraag, of die Geweldenaar, die Verschrikkelijke, diende opgeborgen te worden in een tucht-, dan wel in een dolhuis.”
Chronologie
OldenbarneveltIn 1874 wilde mr. G. Groen van Prinsterer, voorzitter van de Anti-Revolutionaire Partij, een standbeeld voor Johan van Oldenbarnevelt in het regeringscentrum op het Binnenhof laten neerzetten. En dan op de plaats waar de landsadvocaat op 13 mei 1619 op het schavot de dood had gevonden. Oranjeklant Kuyper blokkeerde dit plan omdat hij geen verering wilde van ‘deze door god verlaten verrader’.
Abraham Kuyper kwam op voor de kleine luyden. Hij begaf zich volgens critici echter nooit onder het volk. Hieronder een uitlijsting van de buren van Kuyper in de Kanaalstraat rond 1895.
In Nederland werden meer dan 150 straten vernoemd naar Abraham Kuyper. Hij is hiermee een van de meest vernoemde personen
Kuypers vaten
Ik wist hoe de kuiper zijn vaten kuipt. De kunst is de losse duigen naar één kant te doen buigen. Hij verkrijgt dat door ze in een kring te plaatsen en dan van binnen een vuurtje aan te leggen. De hitte moet het hout naar binnen trekken, en als zoo de duigen alle naar binnen zijn gebogen, is het gemakkelijk ze binnen den hoepel te brengen en zoo tot één vat te vereenigen.’ De treffende naamszinnegift is van de man zelf. Het vuur was de geest van Abraham Kuyper, de duigen waren de orthodoxe kleine luyden, de hoepel was het calvinisme en het vat werd de anti-revolutionaire partij.
Republikein George W. Bush verraste op 21 mei 2005 zijn gehoor in Calvin College, Michigan, door Abraham Kuyper ten voorbeeld te stellen van zijn compassionate conservatism.
Thank you, President Byker; members of the faculty; distinguished guests; parents, friends, family — and, most importantly, the Class of 2005.
Thanks for having me. I was excited to come back to Calvin, and I was just telling Laura the other night about what fun it would be to come to Calvin College. And I said, you know, “Laura, I love being around so many young folks. You know, it gives me a chance to re-live my glory days in academia.” She said, “George, that’s not exactly how I would describe your college experience.” She also said one other thing I think the graduates will appreciate hearing, good piece of advice.
She said, the folks here are here to get their diploma, not to hear from an old guy go on too long. So with that sage advice, here goes.
I bring a great message of hope and freedom to Calvin College Class of 2005: There’s life after Professor Vanden Bosch and English 101. Someday you will appreciate the grammar and verbal skills you learned here. And if any of you wonder how far a mastery of the English language can take you, just look what it did for me.
I thank the moms and dads here for your sacrifice and for your love. I want to thank the faculty for your hard work and dedication. And, again, I congratulate the Class of 2005. Soon — soon you will collect your degrees and say goodbyes to a school that has been your home, and you will take your rightful place in a country that offers you the greatest freedom and opportunity on Earth. I ask that you use what you’ve learned here to make your own contributions to the story of American freedom.
The immigrants who founded Calvin College came to America for the freedom to worship, and they built this great school on the sturdy ground of liberty. They saw in the American “experiment” the world’s best hope for freedom — and they weren’t the only ones excited about what they saw. In 1835, a young civil servant and aristocrat from France, named Alexis de Tocqueville, would publish a book about America that still resonates today.
The book is called “Democracy in America,” and in it this young Frenchman said that the secret to America’s success was our talent for bringing people together for the common good. De Tocqueville wrote that tyrants maintained their power by “isolating” their citizens — and that Americans guaranteed their freedom by their remarkable ability to band together without any direction from government. The America he described offered the world something it had never seen before: a working model of a thriving democracy where opportunity was unbounded, where virtue was strong, and where citizens took responsibility for their neighbors.
Tocqueville’s account is not just the observations of one man — it is the story of our founding. It’s not just a description of America at a point in time — it is an agenda for our time. Our Founders rejected both a radical individualism that makes no room for others, and the dreary collectivism that crushes the individual. They gave us instead a society where individual freedom is anchored in communities. And in this hopeful new century, we have a great goal: to renew this spirit of community and thereby renew the character and compassion of our country.
First, we must understand that the character of our citizens is essential to society. In a free and compassionate society, the public good depends on private character. That character is formed and shaped in institutions like family, faith, and the many civil and — social and civic organizations, from the Boy Scouts to the Rotary Clubs. The future success of our nation depends on our ability to understand the difference between right and wrong and to have the strength of character to make the right choices. Government cannot create character, but it can and should respect and support the institutions that do.
Second, we must understand the importance of keeping power close to the people. Local people know local problems, they know the names and faces of their neighbors. The heart and soul of America is in our local communities; it is in the citizen school boards that determine how our children are educated; it’s in city councils and state legislators that reflect the unique needs and priorities of the people they serve; it’s in the volunteer groups that transform towns and cities into caring communities and neighborhoods. In the years to come, I hope that you’ll consider joining these associations or serving in government — because when you come together to serve a cause greater than yourself, you will energize your communities and you will help build a more just and compassionate America.
Finally, we must understand that it is by becoming active in our communities that we move beyond our narrow interests. In today’s complex world, there are a lot of things that pull us apart. We need to support and encourage the institutions and pursuits that bring us together. And we learn how to come together by participating in our churches and temples and mosques and synagogues; in civil rights associations; in our PTAs and Jaycees; in our gardening and book clubs, interest groups and chambers of commerce; in our service groups — from soup kitchens to homeless shelters.
All these organizations promote the spirit of community and help us acquire the “habits of heart” that are so vital to a free society. And because one of the deepest values of our country is compassion, we must never turn away from any citizen who feels isolated from the opportunities of America. Our faith-based and community groups provide the armies of compassion that help people who wonder if the American Dream is meant for them. These armies of compassion are the great engines of social change. They serve individual and local needs, and they have been found at the front of every great movement in American history.
The history of forming associations dedicated to serving others is as old as America, itself. From abolition societies and suffrage movements to immigrant aid groups and prison reform ministries, America’s social entrepreneurs have often been far ahead of our government in identifying and meeting the needs of our fellow countrymen. Because they are closer to the people they serve, our faith-based and community organizations deliver better results than government. And they have a human touch: When a person in need knocks on the door of a faith-based or community organization, he or she is welcomed as a brother or a sister.
No one understood this better than another 19th century visitor to America whose name is well known to Calvin College: Abraham Kuyper. Kuyper was a Dutchman who would be elected his nation’s prime minister, and he knew all about the importance of associations because he founded so many of them — including two newspapers, a political party, and a university. Kuyper contrasted the humanizing influence of independent social institutions with the “mechanical character of government.” And in a famous speech right here in Grand Rapids, he urged Dutch immigrants to resist the temptation to retreat behind their own walls. He told them to go out into their adopted America and make a true difference as true Christian citizens.
Our government is encouraging all Americans to make a difference through our faith-based and community initiative; we’re mobilizing Americans to volunteer through the USA Freedom Corps. We’ll do our part, but, ultimately, service is up to you. It is your choice to make. As your generation takes its place in the world, all of you must make this decision: Will you be a spectator or a citizen? To make a difference in this world, you must be involved. By serving a higher calling here or abroad, you’ll make your lives richer and build a more hopeful future for our world.
At Calvin College, you take this call to service to heart. You serve as “agents of renewal” across the Earth. You volunteer for Big Brothers/Big Sisters to mentor young people. You work at Bethany Christian Services here in Grand Rapids, one of the best-known adoption services in America. A former Calvin student and professor, Vern Ehlers, serves in the halls of Congress. As the Class of 2005 goes out into the world, I ask you to embrace this tradition of service and help set an example for all Americans. As Americans we share an agenda that calls us to action — a great responsibility to serve and love others, a responsibility that goes back to the greatest commandment.
This isn’t a Democrat idea. This isn’t a Republican idea. This is an American idea. It has sustained our nation’s liberty for more than 200 years. The Founders knew that too much government leads to oppression, but that too little government can leave us helpless and alone. So they built a free society with many roots in community. And to keep the tree of liberty standing tall in the century before us, you must nourish those roots.
Today, the Calvin Class of 2005 looks out on an America that continues to be defined by the promise of our Declaration of Independence. We’re [still] the nation our Founders imagined, where individual freedom and opportunity is unbounded, where community is vibrant, where compassion keeps us from resting until all our citizens take their place at the banquet of freedom and equality. And with your help, we’ll all do our part to transform our great land one person and one community at a time.
Thank you for having me and may God bless you, and may God continue to bless our country.