Van oude mensen (kort verhaal)

Louis Couperus Hij vond het altijd wel geruststellend en gezellig als er iemand terug met hem mede ging, de Nassaulaan door, de hooge brug over, tot aan zijn huis aan de Mauritskade

Van oude mensen (kort verhaal)

Louis Couperus

Meneer Takma, mag ik u thuis brengen…
Takma knikte, stilletjes goedkeurende.
– Goed kind, dat mag jij wel doen, zei de oude man, en nam haar arm; hoewel hij zich flink hield, nooit een rijtuig wilde, vond hij het altijd wel geruststellend en gezellig als er iemand terug met hem mede ging, de Nassaulaan door, de hooge brug over, tot aan zijn huis aan de Mauritskade: hij vroeg dat geleide nooit, maar nam het gaarne van de een of den ander aan. Ina dacht echter, zij zoû niets durven vragen aan ouden meneer Takma: verbeeld-je, dat hij iets wíst en ook schrikken zoû, op straat: hij zoû een beroerte er van kunnen krijgen! Neen, daar was zij te voorzichtig toe, maar zij was ziek, ziek van den nieuwsgierigen honger in haar ziel… Wàt was het… en HOE zoû zij het te weten komen…?

Daan Dercksz bleef met den ouden dokter alleen: zijn papegaai-profiel trilde en zijn pittige vogeloogen – de zelfde van tante Stefanie – knipten herhaaldelijk als in eene emotie, terwijl zijn kleine magere gestalte als nog meer verschrompelde bij de gestapelde kolosmassa van den dokter, tempelier-achtig scheef torenend op het eene gezonde en het andere te korte, hinkende been. – Roelofsz, zei Daan Dercksz; dàt doet me pleizier je weêr te zien. – Ja-ja, zoo-zoo, het is nu al vijf jaar geleden, sedert je het laatst naar Holland kwam… Een heele tijd, ja-ja… We worden oud, we worden oud… Je dacht je moeder niet zóo te vinden… Ja, ja, ik breng haar tot de honderd! We zullen zien, we zullen zien… Misschien overleeft ze ons allemaal, Takma, en mij, zoo-zoo…

– Ja, zei Daan Dercksz; mama is weinig veranderd. – Ze is een krasse vrouw; ja-ja, en dat is ze altijd geweest… Ze is frisch in den geest; haar geheugen is goed; dat is een geluk, ja-ja, zoo, op dien leeftijd… – En ook Takma… – Houdt zich goed, houdt zich goed, ja-ja… Ja, zoo, we worden állen oud… Ik ook, ja-ja, ik ook…

Je weet, papa heeft niets nagelaten, en het geld van je moeder heeft hij opgemaakt: dat was met verschillende ondernemingen op Java; het lukte niet… Ze hebben geen geluk gekend, je arme ouders…

Zie je, kindje, ik ben niet rijk, maar ik kan zoo wonen, op mijn Mauritskade, omdat een oud man niet veel behoeften heeft, en tante Adèle zoo knap alles doet. Ik heb uitgerekend, dat ik je tweehonderd gulden kan geven, in de maand. Maar meer niet, kind, meer niet. Maar opa, het is heusch heel mooi… – Nu, je mag het van je grootvader aannemen. Je bent toch mijn heritière, hoewel je niet alleen bent; neen, grootvader heeft nog anderen: goede kennissen, goede vrienden… Het zal niet lang meer duren, kind. Rijk zal je niet zijn, want mijn eenige luxe is mijn huis. Verder – dat weet je – gaat alles zuinig. Maar je hebt, vooral later, genoeg, en Lot schijnt nog al te verdienen. Ach, geld maakt het hem niet, mijn kind. Wat het hem maakt, dat is… dat is…

De oude heer schrikte op, toen hij de deur zacht hoorde sluiten, en hij werd zich geheel bewust. Zitten bleef hij onbewegelijk een oogenblik.

Toen ontsloot hij de lade van zijn bureau, waarin hij was bezig geweest en haalde er de stukken uit van een al verscheurden brief. Hij verscheurde de stukjes nog kleiner, zoo allerkleinst mogelijk, en strooide ze in zijn papierenmand, tusschen andere weggeworpen papieren door. Een tweeden brief verscheurde hij daarna; een derden daarna, zonder ze over te lezen. Hij strooide de stukjes klein in de mand, en schudde de mand, schudde de mand… Het scheuren vermoeide zijn vingers, stijf; het schudden vermoeide zijn arm.

– Van middag weêr enkele… mompelde hij. Het wordt tijd, het wordt tijd…

Louis Couperus en oude mensen

Louis Couperus Louis Couperus (1863-1923) was een Haagse romanschrijver en dichter die wordt beschouwd als een van de belangrijkste figuren in de Nederlandse literatuur.

‘Van oude mensen, de dingen die voorbijgaan…’ is een Haagse roman uit 1904. De roman heeft twee verhaallijnen, waarvan de ene het gevecht van de familie met een vreselijk geheim volgt, terwijl de andere zich richt op het leven van twee zeer oude mensen.

De oude heer Takma wandelt elke dag naar de oude moeder van Ottilie de Weert om hun verleden te verwerken. Ze zijn oud, heel oud en ze denken dat ze het grote geheim met zich meenemen in hun graf. De zoon van Ottilie, Lot, wil trouwen met de (bastaard)kleindochter van de oude Takma, maar weten niet dat ze familie van elkaar zijn. Er werd in 1975-1976 een tv-miniserie van gemaakt.